202202463/1/A3.
Datum uitspraak: 29 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Jachthaven Schellingwoude B.V., gevestigd in Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2022 in zaken nrs. 20/3339 en 21/461 in het geding tussen:
Jachthaven Schellingwoude
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2019 heeft het college aan Jachthaven Schellingwoude een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 12 november 2019 heeft het college aan Short Stay Manager B.V. een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 19 mei 2020 heeft het college het bezwaar van Jachthaven Schellingwoude tegen het besluit van 18 oktober 2019 gedeeltelijk gegrond verklaard en het bezwaar van Jachthaven Schellingwoude tegen het besluit van 12 november 2019 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 17 september 2020 heeft het college door middel van aanplakken aan de eigenaren van enkele woonboten aan de Schellingwouderdijk 420 een last onder bestuursdwang opgelegd.
Bij uitspraak van 17 maart 2022 heeft de rechtbank het door Jachthaven Schellingwoude ingestelde beroep voor wat betreft de aan Jachthaven Schellingwoude opgelegde last onder dwangsom ongegrond verklaard en het beroep voor wat betreft de aan Short Stay Manager opgelegde last onder dwangsom gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 19 mei 2020 vernietigd voor zover het bezwaar van Jachthaven Schellingwoude tegen het besluit van 12 november 2019 ongegrond is verklaard, het bezwaar van Jachthaven Schellingwoude tegen dat besluit niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak van de rechtbank in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 19 mei 2020. De rechtbank heeft verder de besluiten van 12 november 2019 en 17 september 2020 herroepen en het beroep van Jachthaven Schellingwoude tegen het besluit van 17 september 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft Jachthaven Schellingwoude hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Jachthaven Schellingwoude heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 september 2025, waar Jachthaven Schellingwoude, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. M.L. Santokhi, rechtsbijstandverlener in Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.D. Hosper en mr. G.W. Reuchlin, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het college heeft op 13 augustus 2014 aan Jachthaven Schellingwoude een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van het water langs de Schellingwouderdijk voor een jachthaven met onder meer 60 ligplaatsen voor recreatie- en zeilschepen. Jachthaven Schellingwoude verhuurt delen van de jachthaven onder andere voor het neerleggen van zes woonboten. Short Stay Manager bemiddelt in opdracht van de eigenaren van de woonboten en verhuurt deze aan toeristen.
1.1. Bij het besluit van 18 oktober 2019 heeft het college ten aanzien van deze zes woonboten aan Jachthaven Schellingwoude een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) en artikel 2.3.6, eerste lid en artikel 2.1.3, eerste lid, van de Verordening op het binnenwater 2010 (hierna: Vob). Aan Jachthaven Schellingwoude is opgedragen deze woonboten aan de Schellingwouderdijk 420 te verwijderen en verwijderd te houden. De woonboten zijn volgens het college in strijd met het bestemmingsplan en Jachthaven Schellingwoude is in overtreding door de woonboten daar te laten liggen.
1.2. Bij het besluit van 12 november 2019 is aan Short Stay Manager een last onder dwangsom opgelegd om inmiddels zeven woonboten aan de Schellingwouderdijk 420 te verwijderen en verwijderd te houden.
1.3. Bij het besluit van 19 mei 2020 heeft het college de lasten onder dwangsom gehandhaafd, met uitzondering van een opgenomen anti-hopbepaling die inhoudt dat de woonboten uit de openbare wateren van het beheersgebied van de gemeente Amsterdam moeten worden gehouden. Deze verplichting kan namelijk door Jachthaven Schellingwoude niet worden uitgevoerd.
1.4. Bij het besluit van 17 september 2020 is aan de eigenaren van vijf van de woonboten met de namen ‘[naam], ‘’[naam]’, ‘[naam]’, ‘[naam]’ en ‘[naam]’ een last onder bestuursdwang opgelegd, met de opdracht om de woonboten te verwijderen en verwijderd te houden uit de wateren van het beheersgebied van Amsterdam. Jachthaven Schellingwoude heeft tegen dit besluit rechtstreeks beroep ingesteld.
Wettelijk kader
2. De voor deze zaak van belang zijnde bepalingen zijn opgenomen in de aangehechte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, dan blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
Bij besluit van 18 oktober 2019 heeft het college aan Jachthaven Schellingwoude een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een overtreding van de Wabo en de Vob en dat het college in beginsel verplicht was om over te gaan tot handhaving. Volgens de rechtbank is Jachthaven Schellingwoude echter ten onrechte aangemerkt als overtreder van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Het is niet Jachthaven Schellingwoude geweest die de woonboten heeft afgemeerd/gebouwd. Wel heeft Jachthaven Schellingwoude de woonboten zonder omgevingsvergunning in stand gelaten en de jachthaven laten gebruiken voor het afmeren/bouwen van de woonboten in afwijking van het bestemmingsplan "Schellingwoude", vastgesteld door de deelraad van het stadsdeel Noord op 30 mei 2012 (hierna: het bestemmingsplan) en de daarin in artikel 20 van de planregels opgenomen bestemming "Water - 1". Jachthaven Schellingwoude is daarom wel overtreder van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo. Naar het oordeel van de rechtbank is Jachthaven Schellingwoude verder ten onrechte aangemerkt als overtreder van artikel 2.3.6, eerste lid en artikel 2.1.3, eerste lid, van de Vob, omdat niet zij de woonboten in het water heeft geplaatst of gehouden en zonder vergunning op grond van de Vob een ligplaats heeft ingenomen. Omdat Jachthaven Schellingwoude wel terecht is aangemerkt als overtreder van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, en van artikel 2.3a van de Wabo en Jachthaven Schellingwoude het in haar macht heeft die overtredingen te beëindigen, heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 19 mei 2020 ongegrond verklaard.
3.1. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat Jachthaven Schellingwoude geen rechtstreeks eigen belang heeft bij de aan Short Stay Manager op 12 november 2019 opgelegde last onder dwangsom. Het college heeft Jachthaven Schellingwoude bij het besluit van 19 mei 2020 dan ook ten onrechte als belanghebbende aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep daarom gegrond verklaard, het besluit van 19 mei 2020 vernietigd voor zover het bezwaar tegen de aan Short Stay Manager opgelegde last onder dwangsom ongegrond is verklaard en Jachthaven Schellingwoude niet-ontvankelijk verklaard. Ook heeft Jachthaven Schellingwoude naar het oordeel van de rechtbank geen rechtstreeks eigen belang bij het besluit van 17 september 2020. De rechtbank heeft het beroep daartegen niet-ontvankelijk verklaard.
Ingetrokken hoger beroepsgronden
4. Jachthaven Schellingwoude heeft op de zitting bij de Afdeling haar beroepsgronden over de toepasselijkheid van de Vob, de omschrijving van de last onder dwangsom en de samenloop tussen de last onder dwangsom en last onder bestuursdwang ingetrokken.
Hoger beroep last onder dwangsom Jachthaven Schellingwoude (zaaknr. 20/3339)
5. Jachthaven Schellingwoude betoogt in hoger beroep dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij op grond van de op 13 augustus 2014 verleende omgevingsvergunning de woonboten legaal mag neerleggen in de jachthaven. In deze omgevingsvergunning zijn namelijk 60 ligplaatsen voor recreatie- en zeilschepen vergund. De woonboten zijn volgens Jachthaven Schellingwoude recreatieschepen. De woonboten zijn namelijk gecertificeerde pleziervaartuigen waarmee kan worden gevaren wat volgens Jachthaven Schellingwoude ook regelmatig gebeurt. Het begrip recreatieschip dat wordt gebruikt in de omgevingsvergunning is volgens Jachthaven Schellingwoude breder dan het begrip pleziervaartuig uit het bestemmingsplan.
5.1. Jachthaven Schellingwoude betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij als overtreder kan worden aangemerkt. Het is voor Jachthaven Schellingwoude niet mogelijk om aan de last onder dwangsom te voldoen, omdat zij de woonboten niet zelf kan verwijderen. Het zou als het college deze boten weg wil hebben voldoende moeten zijn om de last direct tegen de eigenaren van de woonboten te richten en dus niet ook aan haar.
6. De Afdeling volgt het oordeel van de rechtbank dat de woonboten geen recreatieschepen zijn waarvoor in de omgevingsvergunning ligplaatsen zijn vergund. Uit het rapport van bevindingen van 16 september 2019 blijkt dat de woonboten hoofdzakelijk worden gebruikt voor verhuur als hotelkamer aan toeristen via Airbnb waardoor sprake is van bedrijfsmatige recreatie. Het betoog van Jachthaven Schellingwoude dat het mogelijk is met de woonboten te varen als zij daarvoor aan de huurders een kapitein beschikbaar stelt die de woonboot kan besturen, maakt dat niet anders. Uit het inspectierapport blijkt dat de huurders hebben verklaard dat met de woonboten niet wordt gevaren, maar er uitsluitend in wordt verbleven. Daarmee zijn de woonboten geen recreatieschepen als bedoeld in de omgevingsvergunning. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat Jachthaven Schellingwoude niet beschikte over een omgevingsvergunning om de woonboten in afwijking van artikel 20 van de planregels van het bestemmingsplan in de jachthaven neer te leggen. Er is daarom sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo waarvoor het college een last onder dwangsom heeft mogen opleggen.
6.1. De Afdeling is verder van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat Jachthaven Schellingwoude kan worden aangemerkt als overtreder. Het is Jachthaven Schellingwoude die zeggenschap heeft over de locaties waar de woonboten liggen en door de verhuur van deze locaties voor het afmeren van de woonboten deze woonboten, en daarmee ook het gebruik van de gronden in strijd met het bestemmingsplan, in stand houdt. De last onder dwangsom is gericht op het beëindigen van deze overtredingen en het ligt in de macht van Jachthaven Schellingwoude om overtreding van deze bepalingen te beëindigen. Zoals de rechtbank ook heeft overwogen kan Jachthaven Schellingwoude de verhuur van de ligplaatsen staken. Op de zitting heeft Jachthaven Schellingwoude desgevraagd ook toegelicht dat zij in geval van onjuist gebruik van een ligplaats daadwerkelijk in actie komt. Jachthaven Schellingwoude heeft het daarmee in haar macht om aan de last te voldoen.
6.2. De Afdeling verklaart het hoger beroep van Jachthaven Schellingwoude tegen de uitspraak van de rechtbank met zaaknr. 20/3339 daarmee ongegrond.
Hoger beroep last onder dwangsom Short Stay Manager en last onder bestuursdwang (zaaknr. 21/461)
7. Jachthaven Schellingwoude betoogt dat de rechtbank haar ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt in de besluiten waarin een last onder dwangsom is opgelegd aan Short Stay Manager en lasten onder bestuursdwang zijn opgelegd aan de eigenaren van enkele woonboten. Volgens Jachthaven Schellingwoude hebben dergelijke handhavingsmaatregelen negatieve invloed op de jachthaven en zorgt dit ervoor dat cliënten eerder vertrekken of ervan afzien met hun boot in de jachthaven af te meren. Daarom heeft Jachthaven Schellingwoude er belang bij zich te voegen in procedures die gaan over wat er op haar jachthaven gebeurt.
8. De Afdeling is van oordeel dat Jachthaven Schellingwoude niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep over de aan Short Stay Manager opgelegde last onder dwangsom en de opgelegde lasten onder bestuursdwang aan de eigenaren van enkele woonboten. De rechtbank heeft met haar uitspraak zowel het besluit van 12 november 2019 als het besluit van 17 september 2020 herroepen. De geadresseerden van die besluiten hebben daartegen geen hoger beroep ingesteld. Daarmee hebben de besluiten geen werking meer en kan Jachthaven Schellingwoude met het hoger beroep niets meer bereiken.
8.1. De Afdeling verklaart het hoger beroep van Jachthaven Schellingwoude tegen de uitspraak van de rechtbank met zaaknr. 21/461 niet-ontvankelijk.
Overschrijding redelijke termijn
9. Jachthaven Schellingwoude heeft de Afdeling verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
9.1. De redelijke termijn, die uitgangspunt is voor de afdoening van bestuursrechtelijke geschillen die bestaan uit een bezwaarprocedure en twee rechterlijke instanties, is in dit geval vier jaar. De redelijke termijn vangt aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen. Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1296, onder 16.1. 9.2. Het college heeft het bezwaarschrift van Jachthaven Schellingwoude ontvangen op 4 november 2019. Bij uitspraak van heden beslist de Afdeling op het hoger beroep. Sinds 4 november 2019 en de uitspraak van heden zijn, afgerond naar boven, bijna zes jaar verstreken. Dit betekent dat de procedure bijna twee jaar te lang heeft geduurd.
9.3. De overschrijding van de redelijke termijn moet voor 1/22e deel worden toegerekend aan het college, voor 3/22e deel aan de rechtbank en voor 18/22e deel aan de Afdeling.
9.4. Uitgaande van een forfaitair tarief van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, bedraagt het aan Jachthaven Schellingwoude toe te kennen bedrag € 2.000,00. Omdat de overschrijding aan het college, de rechtbank en de Afdeling is toe te rekenen, wordt de vergoeding van de schade naar evenredigheid uitgesproken ten laste van het college en de Staat. Het college wordt als vergoeding voor door Jachthaven Schellingwoude geleden immateriële schade veroordeeld tot betaling van € 90,91 en de Staat tot betaling van € 1909,09 (€ 272,73 te voldoen door de minister van Justitie en Veiligheid en € 1636,36 te voldoen door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties).
Conclusie
10. Het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank met zaaknr. 20/3339 is ongegrond. Het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank met zaaknr. 21/461 is niet-ontvankelijk. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
11. Het college en de Staat moeten de proceskosten vergoeden die zijn gemaakt in verband met het verzoek om schadevergoeding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2022 in zaaknr. 20/3339 ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2022 in zaaknr. 21/461 niet-ontvankelijk;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om aan Jachthaven Schellingwoude B.V. een schadevergoeding van € 90,91 te betalen;
V. veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) om aan Jachthaven Schellingwoude B.V. een schadevergoeding van € 272,73 te betalen;
VI. veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan Jachthaven Schellingwoude een schadevergoeding van € 1636,36 te betalen;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij Jachthaven en Schellingwoude in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 20,61, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van bij Jachthaven en Schellingwoude in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 61,84, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot vergoeding van bij Jachthaven en Schellingwoude in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 371,05, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Jurgens
voorzitter
w.g. Bossmann
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2025
314-1104
BIJLAGE
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…]
Artikel 2.3a
1. Het is verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.
[…]
Verordening op het binnenwater 2010
Artikel 2.1.3 Objecten
1. Het is verboden een object in, op of boven het water te plaatsen of te houden.
[…]
Artikel 2.3.6 Ligplaatsvergunning bedrijfsvaartuig
1. Het is verboden, zonder of in afwijking van vergunning van het college met een bedrijfsvaartuig ligplaats in te nemen. De vergunning is persoons-, ligplaats-, bedrijfs- en vaartuiggebonden.
[…]
Bestemmingsplan Schellingwoude
Artikel 20 Water - 1
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. water;
b. recreatief medegebruik;
c. voorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer;
d. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van water - 1' is een ligplaats voor een woonboot, woonvaartuig en buiten-categorie woonboot inclusief drijvende objecten toegestaan, inclusief aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
(…)
h. bestaande loopplanken, steigers en afmeervoorzieningen ten behoeve van ligplaatsen voor woonschepen;
i. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'steiger' zijn steigers toegestaan;
j. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.
Artikel 37 Algemene gebruiksregels
37.1 Algemeen gebruiksverbod
Tot gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:
a. het is verboden de in het bestemmingsplan begrepen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken of in gebruik geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of de daarbij behorende regels;
(…)