ECLI:NL:RVS:2025:5277

Raad van State

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
202502916/3/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen afwijzing herzieningsverzoek in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 november 2025 uitspraak gedaan op het verzet van [opposant] tegen de afwijzing van zijn herzieningsverzoek. Het herzieningsverzoek was eerder afgewezen op 30 juli 2025, omdat de aangevoerde wetenschappelijke inzichten niet als nieuwe feiten werden beschouwd die tot herziening konden leiden. [opposant] betoogde dat de Afdeling in haar afwijzing een onjuiste interpretatie had gegeven aan artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tijdens de zitting op 21 oktober 2025 voerde hij aan dat de Afdeling de relevante memorie van toelichting onjuist had geïnterpreteerd en dat wetenschappelijke publicaties, zoals die over autismespectrumstoornissen, wel degelijk een grond voor herziening kunnen vormen. De Afdeling oordeelde echter dat het verzoek om herziening terecht als kennelijk ongegrond was afgewezen. De Afdeling benadrukte dat de voorwaarden voor herziening strikt zijn en dat nieuwe feiten of omstandigheden die zich na de oorspronkelijke uitspraak hebben voorgedaan, niet kunnen leiden tot herziening. De uitspraak van 30 juli 2025 werd bevestigd, en het verzet van [opposant] werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

202502916/3/A2.
Datum uitspraak: 7 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van:
[opposant], wonend in [woonplaats],
opposant,
tegen de uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2025 in zaak nr. 202502916/2/A2.
Procesverloop
Bij uitspraak van 30 juli 2025, in zaak nr. 202502916/2/A2, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het verzoek om herziening van [opposant] tegen de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3875, afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft [opposant] verzet gedaan. De Afdeling heeft het verzet ter zitting behandeld op 21 oktober 2025, waar [opposant], bijgestaan door [gemachtigde], is verschenen.
Overwegingen
Beoordelingskader van het verzet
1.       Een verzoek om herziening (artikel 8:119, eerste lid, van de Awb) kan alleen zonder zitting worden afgewezen als dat ‘kennelijk’ het geval is (artikel 8:54 van de Awb). Die term ‘kennelijk’ betekent dat er geen twijfel mogelijk is over de uitkomst van het verzoek. Als tegen zo’n ‘kennelijk’-uitspraak verzet wordt ingesteld, moet de rechter die op dat verzet beslist beoordelen: (a) of terecht is geoordeeld dat het verzoek afgewezen is en (b) of daar geen twijfel over mogelijk is. Daarbij neemt de rechter alle argumenten van de indiener mee die te maken hebben met de reden(en) waarom het verzoek afgewezen is. Dat kunnen, onverminderd de wettelijke voorwaarden die gelden voor het inwilligen van een verzoek om herziening, ook nieuwe feiten of nieuwe argumenten zijn die daar over gaan.
Uitspraak waartegen het verzet zich richt
2.       In de uitspraak van 30 juli 2025, waartegen het verzet zich richt, heeft de Afdeling het herzieningsverzoek van [opposant] afgewezen omdat de aangevoerde wetenschappelijke inzichten volgens die uitspraak geen nieuwe feiten zijn die tot herziening van de uitspraak kunnen leiden.
Gronden van verzet
3.       In verzet voert [opposant] allereerst aan dat de Afdeling in rechtsoverweging 4.1 van de uitspraak van 30 juli 2025 haar afwijzende oordeel baseert op een onjuiste wetstechnische interpretatie van artikel 8:119 van de Awb. In dat verband betoogt hij dat de Afdeling de relevante memorie van toelichting onjuist heeft geïnterpreteerd. Volgens [opposant] kan een wetenschappelijke publicatie die een historisch ontwikkelingsbeeld van medische diagnostiek geeft, zoals in dit geval een autismespectrumstoornis, niet op één lijn worden gesteld met het begrip ‘nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen‘ als bedoeld in de memorie van toelichting. Dergelijke wetenschappelijke publicaties kunnen volgens [opposant] juist wel een grond voor herziening vormen. Tijdens de zitting heeft [opposant] daaraan toegevoegd dat de Afdeling in de uitspraak van 30 juli 2025 naar zijn mening een te strikte benadering van artikel 8:119 van de Awb hanteert. De Afdeling heeft volgens hem ten onrechte vastgehouden aan de uitleg van dat artikel zoals die naar voren komt uit de inmiddels vrij ver in het verleden liggende geschiedenis van de totstandkoming van de bepaling. Verder betwist [opposant] dat, zoals de uitspraak van 30 juli 2025 veronderstelt, hij met zijn verzoek om herziening heeft gepoogd bij herhaling feiten voor het voetlicht te brengen waarover reeds is geoordeeld.
Beoordeling van het verzet
4.       De Afdeling onderzoekt in verzet of zij het verzoek om herziening terecht heeft afgewezen en of daar geen twijfel over mogelijk is.
5.       Artikel 8:119 van de Awb bepaalt dwingend dat de bestuursrechter alleen kan overgaan tot het herzien van een onherroepelijke uitspraak als cumulatief aan drie nader omschreven voorwaarden is voldaan. Die bepaling luidt voor zover hier van belang al zo sinds de inwerkingtreding van de Awb per 1 januari 1994, met dien verstande dat de bepaling toen te vinden was in artikel 8:88.
[opposant] stelt op zichzelf terecht dat de voorwaarden van de bepaling maken dat een verzoek om herziening slechts zelden kan worden ingewilligd. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de bepaling volgt echter dat dit ook de bedoeling van de wetgever is geweest. Dat is naar het oordeel van de Afdeling ook begrijpelijk in het licht van het belang van de rechtszekerheid. Dat belang is er immers bij gebaat dat een uitspraak van de bestuursrechter waartegen geen rechtsmiddelen (meer) open staan, in beginsel in stand blijft en in elk geval niet lichtvaardig wordt gewijzigd. Gelet daarop en nu de tekst van de bepaling in de loop der jaren onveranderd is gebleven, volgt de Afdeling [opposant] niet in zijn standpunt dat aan de geschiedenis van de totstandkoming van de bepaling voorbij moet worden gegaan.
In de uitspraak van 30 juli 2025 is dan ook terecht overwogen dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe dient om het geschil waarover bij uitspraak is beslist, opnieuw aan de rechter voor te leggen. Ook heeft de Afdeling in die uitspraak terecht overwogen dat het rechtsmiddel van herziening een partij niet de mogelijkheid biedt gronden die in een eerdere procedure naar voren zijn of hadden kunnen worden gebracht, opnieuw, dan wel alsnog, naar voren te brengen en zo het debat te heropenen nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
6.       [opposant] heeft in zijn verzoek om herziening gewezen op een artikel in het tijdschrift ‘De Psycholoog‘ van 6 september 2024. Volgens hem blijkt uit die publicatie dat, naar voorafgaand onderzoek heeft uitgewezen, de aanwezigheid van een autismespectrumstoornis geen binair systeem is dat onweersproken bevestigend of ontkennend kan worden vastgesteld.
6.1.    De Afdeling stelt vast dat de zitting in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan [opposant] herziening heeft gevraagd, heeft plaatsgevonden op 5 september 2024. Dat was dus een dag voordat het door [opposant] genoemde artikel verscheen. Vervolgens is op 25 september 2024 uitspraak gedaan.
6.2.    In de uitspraak van 30 juli 2025 heeft de Afdeling overwogen dat in dit geval niet wordt voldaan aan de voorwaarde in artikel 8:119, onder a, van de Awb. Dat is bij nader inzien onjuist, omdat het artikel in ‘De Psycholoog‘ dateert van vóór de uitspraak van 25 september 2024. Hieruit volgt echter nog niet dat de Afdeling het verzoek om herziening niet als kennelijk ongegrond mocht afwijzen. Zoals hiervoor vermeld, kan een verzoek om herziening immers alleen worden ingewilligd als wordt voldaan aan alle voorwaarden die zijn genoemd in artikel 8:119, dus ook die onder b en c, van de Awb.
Daargelaten of in deze zaak wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 8:119, onder b, van de Awb is de Afdeling van oordeel dat in ieder geval de voorwaarde als vermeld onder c niet is vervuld. Hierbij is van belang dat het door [opposant] bedoelde artikel pas is gepubliceerd na de besluitvorming van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen die in deze zaak aan de orde was. Dit betekent dat als de Afdeling eerder bekend was geweest met dit artikel, dat niet tot een andere uitspraak zou hebben kunnen leiden. Zoals ook is vermeld in de memorie van toelichting waarnaar is verwezen in de uitspraak van 30 juli 2025, is het de taak van de rechter om te beoordelen of een besluit van een bestuursorgaan rechtmatig is. Die beoordeling vindt plaats aan de hand van de feiten en omstandigheden ten tijde van het bestreden besluit. Feiten of omstandigheden die zich daarna pas hebben voorgedaan - zoals in dit geval het verschijnen van het artikel in ‘De Psycholoog‘ - kunnen geen grond opleveren voor het oordeel dat het besluit onrechtmatig is en moet worden vernietigd. Zoals terecht is overwogen in de uitspraak van 30 juli 2025 werpt de omstandigheid dat het onderzoek dat aan de publicatie ten grondslag ligt al eerder heeft plaatsgevonden, geen ander licht op de zaak. Daarbij is van belang dat een bestuursorgaan in het algemeen pas na het publiceren van onderzoeksgegevens de mogelijkheid heeft om kennis te nemen van die gegevens en, voor zover de gegevens daartoe aanleiding geven, het beleid of de wijze van beoordeling aan te passen.
Bij het voorgaande kan in het midden blijven of het gestelde in het artikel daadwerkelijk een ‘nieuwe wetenschappelijke ontdekking‘ als vermeld in de memorie van toelichting is, omdat de publicatie daarmee in elk geval op één lijn moet worden gesteld waar het gaat om het beoordelen van een verzoek om herziening.
7.       De Afdeling ziet verder geen grond voor het oordeel dat zij in de uitspraak van 30 juli 2025 ten onrechte heeft overwogen dat uit wat [opposant] voor het overige naar voren heeft gebracht, blijkt dat hij vooral tot doel heeft het geschil opnieuw voor te leggen aan de rechter omdat de aangevoerde feiten en omstandigheden eerder niet tot het door hem gewenste resultaat hebben geleid. Daarbij is van belang dat het verzoek om herziening naar zijn strekking grotendeels overeenkomt met het hogerberoepschrift dat heeft geleid tot de uitspraak van 25 september 2024.
8.       Gelet op het voorgaande heeft de Afdeling het verzoek om herziening terecht als kennelijk ongegrond afgewezen. De enkele omstandigheid dat in de uitspraak van 30 juli 2025 per abuis is overwogen dat niet is voldaan aan artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb waar dit artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder c, had moeten zijn, geeft onvoldoende grond voor het oordeel dat het verzet gegrond is.
9.       Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de behandeling van het verzoek om herziening is beëindigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. M. Soffers en mr. M.M. Kaajan, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Uylenburg
voorzitter
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2025
195