ECLI:NL:RVS:2025:5298
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 19 mei 2025, waarin het beroep van de appellant tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf gegrond werd verklaard. De rechtbank had bepaald dat de minister van Asiel en Migratie voor 30 januari 2027 alsnog een besluit op de aanvraag moest bekendmaken. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R. Roelofsen, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 5 november 2025 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte een beslistermijn van 90 dagen had opgelegd, gerekend vanaf het moment dat de minister de aanvraag inhoudelijk in behandeling neemt. Dit is in strijd met de strekking van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en biedt niet de beoogde rechtsbescherming zoals bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
Het hoger beroep is gegrond verklaard en de Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze de minister heeft opgedragen om voor 30 januari 2027 een besluit bekend te maken. In plaats daarvan heeft de Afdeling een nieuwe termijn vastgesteld voor de minister om een besluit te nemen, afhankelijk van de omstandigheden van de zaak. Tevens is de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die op € 907,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.