ECLI:NL:RVS:2025:5407

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
202501689/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 17 maart 2025. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Appellant had een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd gekregen door de minister van Asiel en Migratie op 31 januari 2025. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 11 november 2025 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat de grensdetentie van appellant onrechtmatig was, omdat deze niet langer mocht voortduren dan dertien weken, zoals bepaald in de wetgeving. De rechtbank had moeten concluderen dat de grensdetentie van appellant niet meer evenredig was, aangezien deze geen doel meer diende. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond. Appellant heeft recht op schadevergoeding van € 10.900,00 voor de periode van 17 maart 2025 tot en met 3 juli 2025, en de minister van Asiel en Migratie moet de proceskosten vergoeden tot een bedrag van € 2.721,00.

Uitspraak

202501689/1/V3.
Datum uitspraak: 11 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 17 maart 2025 in zaak nr. NL25.9949 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2025 heeft de minister appellant een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 17 maart 2025 heeft de rechtbank het met een kennisgeving vanwege de minister daartegen aanhangig gemaakte beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. J.W.F. Menick, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       Grief 3 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de grensdetentie niet te lang zou voortduren. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 1 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2925, onder 8, geoordeeld dat grensdetentie op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 niet langer mag voortduren dan dertien weken, gelet op artikel 9, eerste lid, van de Opvangrichtlijn. De rechtbank heeft in deze grensdetentiezaak overwogen dat zij het beroep in de asielprocedure van appellant op 8 mei 2025 op een zitting zal behandelen, veertien weken nadat appellant in grensdetentie is geplaatst. De rechtbank had daarom in haar uitspraak tot de conclusie moeten komen dat de grensdetentie van appellant niet meer evenredig was, omdat deze geen enkel doel meer diende, aangezien de minister de grensdetentie hoe dan ook had moeten opheffen voor de zitting in de asielzaak. De grensdetentie was onrechtmatig vanaf 17 maart 2025, de dag waarop de rechtbank uitspraak deed. De Afdeling verwijst naar haar genoemde uitspraak van 1 juli 2025, onder 3.9 en 3.10.
1.1.    De grief slaagt.
2.       Wat appellant in de overige grieven aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist. De Afdeling ziet ambtshalve geen reden om de grensdetentie vanaf een eerdere datum dan 17 maart 2025 onrechtmatig te achten. Het beroep is gegrond. Omdat de grensdetentie al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. Appellant heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan appellant toegekend. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 17 maart 2025 in zaak nr. NL25.9949;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     kent aan appellant een vergoeding toe van € 10.900,00 over de periode van 17 maart 2025 tot en met 3 juli 2025, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Kraak, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kraak
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2025
1020