202304748/1/A3.
Datum uitspraak: 12 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], verblijvend in [plaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 mei 2023 in zaak nr. 22/5337 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2022 heeft de korpschef een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 26 september 2022 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij aanvullend besluit van 6 maart 2023 heeft de korpschef alsnog informatie gedeeltelijk openbaar gemaakt.
Bij uitspraak van 23 mei 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij aanvullend besluit van 10 november 2023 heeft de korpschef nog meer informatie deels openbaar gemaakt.
[appellant] heeft daartegen gronden aangevoerd.
De korpschef heeft stukken ingediend en verzocht om geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Op grond van artikel 8:29, zesde lid, van de Awb is van rechtswege toestemming verleend om mede op grondslag van de vertrouwelijke stukken uitspraak te doen. De Afdeling heeft kennisgenomen van de stukken.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2025, waar [appellant] en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. drs. J.C.M. Robbers en J.A. van Schijndel, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De relevante regelgeving is opgenomen in een bijlage die onderdeel is van deze uitspraak.
Inleiding
2. Op 23 juli 2021 heeft [appellant] de korpschef op grond van de Wob verzocht om alle informatie openbaar te maken over de bestuurlijke aangelegenheid Pegasus Spyware van het bedrijf NSO. Met het besluit van 6 april 2022 heeft de korpschef openbaarmaking van deze informatie in het geheel geweigerd. Met het besluit van 26 september 2022 is de korpschef, nu op grond van de Wet open overheid (hierna: Woo) en onder intrekking van het besluit van 6 april 2022, bij de volledige weigering gebleven.
2.1. Op 1 december 2022 heeft de rechtbank uitspraak (ECLI:NL:RBAMS:2022:7647) gedaan over een beroep tegen een besluit over een verzoek om informatie van een derde. Het verzoek van deze derde gaat deels over dezelfde informatie als het verzoek van [appellant]. De korpschef heeft naar aanleiding van de voornoemde uitspraak op 6 maart 2023 een aanvullend besluit genomen over het verzoek van [appellant]. Met dit besluit heeft de korpschef een deel van de documenten, waarvan hij openbaarmaking in eerste instantie volledig heeft geweigerd, nu wel in deels onleesbaar gemaakte vorm openbaargemaakt. Ook is na een nadere zoekslag alsnog een aantal documenten aangetroffen die vallen onder de reikwijdte van het verzoek van [appellant]. De korpschef heeft openbaarmaking van deze documenten geheel geweigerd. De rechtbankuitspraak
3. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan zij heeft gedaan in haar uitspraak van 1 december 2022 over de documenten die geheel niet openbaar zijn gemaakt in het kader van het verzoek van de derde. In die uitspraak heeft de rechtbank na steekproefsgewijze bestudering van de inhoud van deze documenten vastgesteld dat nagenoeg alle documenten qua inhoud zijn aan te merken als documenten waarbij het openbaar worden van de inhoud van deze documenten een zeer groot risico oplevert dat er ernstige schade wordt toegebracht aan lopende en toekomstige opsporing en vervolging van strafbare feiten, zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob. Gezien de aard en de inhoud van de documenten heeft de rechtbank haar oordeel niet nader kunnen motiveren zonder de aard of de inhoud van de documenten prijs te geven. Nu openbaarmaking van deze documenten alleen al op deze grond achterwege moet blijven, hoeven de andere door de korpschef aangevoerde weigeringsgronden, volgens de rechtbank, niet te worden besproken. Verder geldt voor de enkele documenten die niet onder de hiervoor genoemde weigeringsgrond vallen dat het gaat om mailverkeer tussen personen dat persoonlijk van aard is. De korpschef heeft openbaarmaking hiervan redelijkerwijs kunnen weigeren, aldus de rechtbank.
Over de nieuwe documenten heeft de rechtbank geoordeeld dat nagenoeg alle documenten qua inhoud zijn aan te merken als documenten waarbij het openbaar worden van de inhoud van deze documenten een zeer groot risico oplevert dat er ernstige schade wordt toegebracht aan lopende en toekomstige opsporing en vervolging van strafbare feiten. Gezien de aard en de inhoud van de documenten heeft de rechtbank haar oordeel niet nader kunnen motiveren zonder de aard of de inhoud van de documenten prijs te geven. De korpschef heeft openbaarmaking hiervan alleen al op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Woo redelijkerwijs kunnen weigeren, aldus de rechtbank
Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] niet met concrete gegevens heeft onderbouwd dat er nog meer documenten zouden zijn. Het algemene vermoeden van [appellant] dat de korpschef wellicht over meer documenten beschikt, is onvoldoende om aan te nemen dat de mededeling van de korpschef dat er geen documenten meer zijn, ongeloofwaardig is.
Hoger beroep
Equality of arms
4. [appellant] betoogt dat sprake is van een situatie van "inequality of arms" die de rechtbank ten onrechte niet heeft gecompenseerd. Hij voert daartoe aan dat de vaste rechtspraak van de Afdeling, dat als een bestuursorgaan stelt dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het aan de verzoeker is om het tegendeel aannemelijk te maken, in strijd is met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Het is voor hem namelijk onmogelijk om aannemelijk te maken dat dat er meer documenten zijn, omdat hij zelf niet in de systemen van de korpschef kan kijken, aldus [appellant].
4.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 25 januari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:263), is het vaste rechtspraak van de Afdeling dat artikel 6 van het EVRM niet van toepassing is op procedures ingevolge de Wob, aangezien hierin het algemeen belang bij openbaarmaking aan de orde is en niet enig burgerrechtelijk recht of enige burgerrechtelijke verplichting van de verzoeker. Dit geldt ook voor procedures ingevolge de Woo. Het recht op een eerlijk proces geldt ook los van de voornoemde verdragsbepaling in de nationale rechtsorde en omvat onder meer het recht op gelijke proceskansen (equality of arms). Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:709). 4.2. Los daarvan houdt de rechtspraak van de Afdeling niet in dat een verzoeker in elk geval aannemelijk moet maken dat de gevraagde informatie bij het bestuursorgaan berust. Pas als een bestuursorgaan na onderzoek stelt dat de informatie niet of niet meer bij het bestuursorgaan berust en die stelling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het aan een verzoeker om aannemelijk te maken dat de informatie wel bij het bestuursorgaan berust. De rechter beoordeelt of het door het bestuursorgaan verrichte onderzoek zorgvuldig en volledig is geweest, waarbij het bestuursorgaan moet aangeven hoe naar de informatie is gezocht. Van strijd met het recht op gelijke proceskansen is daarom geen sprake. In wat [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om van deze vaste rechtspraak af te wijken. Nu [appellant] in beroep niets concreets heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht, onder verwijzing naar de voornoemde vaste rechtspraak van de Afdeling, geen aanleiding gezien om aanvullende ongelijkheidscompensatie toe te passen.
Het betoog slaagt niet.
Steekproefsgewijze controle
5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte slechts steekproefsgewijs heeft gecontroleerd of de korpschef de (gedeeltelijke) openbaarmaking van de gevraagde informatie redelijkerwijs heeft kunnen weigeren. Dit past niet bij de gevoeligheid van het dossier, aldus [appellant].
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 15 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1046) kan het onder omstandigheden gerechtvaardigd zijn te volstaan met een steekproef. Ingeval de beoordelingswijze punt van geschil is, ligt het op de weg van de rechtbank om aan te geven waarom een selectie is gemaakt en hoe die selectie is vormgegeven. Dit is in de uitspraak van de rechtbank niet gebeurd. Aan dit gebrek hoeft evenwel geen gevolg te worden verbonden, omdat de Afdeling in hoger beroep wel alle documenten heeft beoordeeld en na deze beoordeling tot dezelfde conclusie als de rechtbank komt. De Afdeling kan haar oordeel evenwel niet nader motiveren zonder de aard of de inhoud van de documenten prijs te geven. Het betoog slaagt niet.
Zorgvuldigheid
6. Tot slot betoogt [appellant] dat uit het aanvullende besluit van 10 november 2023 volgt dat de eerdere besluiten onvolledig waren. Alleen al daarom is zijn hoger beroep gegrond, aldus [appellant].
6.1. Bij besluit van 10 november 2023 heeft de korpschef zijn eerdere besluiten nogmaals aangevuld en alsnog besloten over een aantal documenten die onder de reikwijdte van het verzoek van [appellant] vallen. De Afdeling heeft kennisgenomen van deze documenten. Zij stelt vast dat over deze documenten niet is besloten met het besluit van 6 maart 2023. Dit besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:2 van de Awb onzorgvuldig tot stand gekomen.
Het betoog slaagt.
7. Het hoger beroep is gegrond.
Beroep van rechtswege tegen het besluit van 10 november 2023
8. Het besluit van 10 november 2023 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Zoals overwogen onder 6.1, heeft de korpschef met dit besluit alsnog besloten over documenten waarover hij eerder nog geen besluit had genomen in het kader van het verzoek van [appellant]. Voor een deel van deze documenten heeft de korpschef openbaarmaking deels ingewilligd. Voor de overige documenten heeft de korpschef openbaarmaking geheel geweigerd.
9. [appellant] betoogt wederom dat sprake is van een inequality of arms-situatie. Hij voert daartoe aan dat het voor hem in dit geval niet mogelijk is om met concrete gegevens aannemelijk te maken dat er toch nog meer informatie onder de korpschef berust. Hij verzoekt de Afdeling daarom om de zoekslag kritisch te onderzoeken. Dat is nodig, omdat het ‘Privacy assurance-rapport inzake Wet politiegegevens (Wpg)’ van KPMG veelzeggend is over hoe de politie met data omgaat. Dat is ronduit schokkend, aldus [appellant].
9.1. Zoals onder 4.4 is overwogen, blijft de Afdeling bij haar rechtspraak dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat bepaalde informatie niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, deze informatie toch onder het bestuursorgaan berust.
9.2. In zijn schriftelijke uiteenzetting heeft de korpschef erkend dat het nooit helemaal is uit te sluiten dat bij een nadere zoekslag toch nog één of meerdere documenten worden aangetroffen. In dit geval heeft de korpschef echter al meerdere zoekslagen verricht, omdat over dit onderwerp meerdere verzoeken zijn gedaan. De korpschef heeft dus al meerdere malen onderzoek gedaan naar de gevraagde informatie in de relevante archieven van de Landelijke Eenheid, Dienst Specialistische Operaties, bij de Afdeling Technologische Ontwikkeling en Expertise, de Afdeling Keuringsdienst en het Digital Intrusion Team. Uit een aantal van deze zoekslagen is gebleken dat er toch nog informatie over het gevraagde onderwerp onder hem beruste. Over die informatie heeft de korpschef de aanvullende besluiten genomen.
Tijdens de zitting van de Afdeling heeft de korpschef daaraan toegevoegd dat alle informatie over dit onderwerp is afgeschermd op een speciale omgeving die wordt beheerd door de voornoemde gebruikers. Eén medewerker heeft gezocht naar de gevraagde informatie. De resultaten van dat onderzoek zijn vervolgens steeds nagegaan door de teamchef en een jurist. Over het besluit van 10 november 2023 heeft de korpschef tijdens de zitting toegelicht dat dit besluit is genomen over informatie die ten tijde van het besluit van 3 maart 2023 niet meer onder hem berustte. Dit had wel gemoeten en daarom heeft hij een aanvullend besluit genomen. Over alle informatie die onder de reikwijdte van het verzoek van [appellant] valt, is nu dus een besluit genomen, aldus de korpschef.
9.3. Deze toelichting van de korpschef komt de Afdeling niet ongeloofwaardig voor. Het is daarom aan [appellant] om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek van de korpschef, toch nog informatie onder de korpschef berust. Het rapport waarnaar [appellant] verwijst maakt dat niet anders. Dit rapport geeft weliswaar een afkeurend oordeel over hoe de politie uitvoering geeft aan de bij of krachtens de Wpg gegeven regels, maar de Afdeling ziet daarin geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de toelichting van de korpschef. [appellant] heeft niet met concrete gegevens onderbouwd dat er toch nog informatie onder de korpschef berust. De Afdeling is daarom van oordeel dat [appellant] dit niet aannemelijk heeft gemaakt.
Het betoog slaagt niet.
10. Het beroep tegen het besluit van 10 november 2023 is ongegrond.
Conclusie
11. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling zal daarom de uitspraak van de rechtbank vernietigen en het beroep tegen het besluit van 6 maart 2023 gegrond verklaren. De Afdeling zal dat besluit vernietigen, vanwege strijd met artikel 3:2 van de Awb. Gelet op wat is overwogen over de zoekslagen van de korpschef bij het beroep tegen het besluit van 10 november 2023, zal de Afdeling bepalen dat de rechtgevolgen van dit besluit in stand blijven. De korpschef hoeft dus geen nieuw besluit te nemen. Het beroep tegen het besluit van 10 november 2023 is ongegrond.
Overschrijding van de redelijke termijn
12. Ook verzoekt [appellant] op grond van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden om een schadevergoeding voor overschrijding van de redelijke termijn.
12.1. In zaken die uit twee rechterlijke instanties bestaan, is de redelijke termijn in beginsel overschreden als de totale duur van de procedure langer dan vier jaar heeft geduurd. In zaken met een voorafgaande bezwaarschriftprocedure vangt de termijn aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan.
12.2. De korpschef heeft het bezwaarschrift van [appellant] ontvangen op 9 mei 2022. Op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan, is de redelijke termijn dus niet overschreden. Dat betekent dat [appellant] geen recht heeft op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
12.3. De Afdeling wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af.
Slotsom
13. Op de zitting van 30 juni 2025 is, vooraf aan de behandeling van deze zaak, het hoger beroep met zaaknr. 202105244/1/A3 behandeld. Bij uitspraak van 20 augustus 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:3961), heeft de Afdeling dit hoger beroep gegrond verklaard en een proceskostenvergoeding, waaronder vergoeding van de gemaakte reiskosten, toegewezen. De enige kosten die [appellant] voor de behandeling van dit hoger beroep heeft gemaakt en voor vergoeding in aanmerking komen, zijn de reiskosten voor het bijwonen van de zitting van 30 juni 2025. Deze kosten heeft hij maar een keer gemaakt en komen dus ook maar een keer in aanmerking voor vergoeding. De korpschef hoeft daarom in dit geval geen proceskosten te vergoeden. 14.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 mei 2023 in zaak nr. 22/5337;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 6 maart 2023, kenmerk 0010386#8619, gegrond;
IV. vernietigt dat besluit;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
VI. verklaart het beroep tegen het besluit van 10 november 2023 ongegrond;
VII. wijst het verzoek om schadevergoeding af;
VIII. gelast dat de korpschef van de politie aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 458,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. M.C Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G.L. Soetens, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
w.g. Soetens
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2025
1072
BIJLAGE
Wet openbaarheid van bestuur (Wob)
Artikel 10
[…]
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
[…]
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
[…]
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
[…]
Wet open overheid (Woo)
Artikel 5.1. Uitzonderingen
1. Het openbaar maken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
[…]
b. de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden;
c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;
[…]
2. Het openbaar maken van informatie blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de betrekkingen van Nederland met andere landen en staten en met internationale organisaties;
b. de economische of financiële belangen van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen, in geval van milieu-informatie slechts voor zover de informatie betrekking heeft op handelingen met een vertrouwelijk karakter;
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. de inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
f. de bescherming van andere dan in het eerste lid, onderdeel c, genoemde concurrentiegevoelige bedrijfs- en fabricagegegevens;
[…]
h. de beveiliging van personen en bedrijven en het voorkomen van sabotage;
i. het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
(EVRM)
1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.
[…]