202407822/1/A2.
Datum uitspraak: 12 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Laren,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 november 2024 in zaak nr. 24/4606 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Laren.
Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2023 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 13 mei 2024 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 november 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft desgevraagd nadere informatie verstrekt.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft op 15 augustus 2023 een urgentieverklaring op medische gronden aangevraagd. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij met zijn vrouw en dochter, geboren in juni 2023, inwoont bij zijn ouders. De moeder van [appellant] heeft angstklachten, depressie, PTSS en ernstige longklachten. De vader van [appellant] heeft PTSS en is vaak verbaal agressief. [appellant] en zijn vader hebben vaak ruzie en de spanningen lopen op.
De besluitvorming
2. Het college heeft de aanvraag afgewezen conform het advies van de urgentiecommissie waarin staat dat de aanvraag niet voldoet aan de randvoorwaarden.
Het college heeft naar aanleiding van het bezwaar advies ingewonnen over het welzijn van [appellant] en zijn moeder. Volgens het sociaal-medisch advies van 4 april 2024 hebben de problemen van [appellant] en zijn familie niet te maken met de aard van de woning of de specifieke medische problematiek van de bewoners, maar met de grootte van de woning en het aantal bewoners. Dit leidt volgens het advies wel tot een ongewenste sociale situatie die gevolgen heeft voor de gezondheid, maar is geen reden voor een medische urgentie. Daarom heeft het college het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard.
De uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft overwogen dat het college het besluit op bezwaar heeft genomen in strijd met artikel 7:9 van de Awb. Het college had [appellant] opnieuw moeten horen naar aanleiding van de conclusie in het advies van 4 april 2024 dat er geen reden is voor een medische urgentie. De rechtbank heeft dit gebrek vervolgens gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Volgens de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de door [appellant] overgelegde medische rapporten van JPH Consult van 24 september 2024 betreffende hemzelf en zijn vader geen reden zijn om te twijfelen aan het sociaal-medisch advies van 4 april 2024. Dat in die rapporten de situatie op 24 september 2024 als medisch urgent wordt beoordeeld, betekent namelijk niet dat die situatie zich ook al voordeed ten tijde van het besluit van 13 mei 2024.
Het hoger beroep
4. [appellant] heeft bij brief van 24 februari 2025 te kennen gegeven dat hij op grond van de spoedzoekersregeling een woning aangeboden heeft gekregen en heeft geaccepteerd. In die brief heeft hij vermeld dat hij zijn hoger beroepsgronden intrekt met uitzondering van de grond dat de rechtbank het college ten onrechte niet heeft veroordeeld in de kosten die hij heeft gemaakt voor het laten opstellen van de medische rapporten van 24 september 2024.
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 21 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2136, onder 17.2) komen de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en ook de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Hieruit vloeit voort dat niet is vereist dat een deskundigenrapport over een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag uiteindelijk heeft bijgedragen aan de rechterlijke beslissing. Onder bepaalde omstandigheden bestaat echter aanleiding hierop een uitzondering te maken. Omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor het maken van een uitzondering doen zich in het bijzonder voor in zaken in het omgevingsrecht. In die zaken kan het voorkomen dat beroepsgronden zijn gericht tegen zeer verschillende aspecten van hetzelfde besluit. Zie de uitspraak van 7 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2208, onder 11. Van die situatie is in deze zaak geen sprake. De rechtbank heeft dan ook, door te overwegen dat de medische rapporten niet hebben bijgedragen aan de beoordeling van de zaak en niet van invloed zijn geweest op de uitkomst ervan, ten onrechte een uitzondering op de hoofdregel aangenomen.
4.2. De Afdeling zal daarom alsnog beoordelen of het inroepen van de deskundige door [appellant] redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn.
Ter bepaling of het inroepen van een deskundige redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan uit mocht gaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag (uitspraak van 9 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3075, onder 8.1). Naar het oordeel van de Afdeling mocht [appellant] daarvan uitgaan. Het beroep bij de rechtbank betrof de aanvraag voor een urgentie vanwege de woonsituatie van [appellant] bij zijn ouders. Gelet op de medische problematiek van de bewoners was het inroepen van een medisch deskundige redelijk. De gemaakte kosten van de door de deskundige uitgebrachte rapporten komen de Afdeling ook niet onredelijk voor, uitgaande van vier uren onderzoek per rapport en een uurtarief van € 154,50. De Afdeling sluit daarvoor aan bij het tarief bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a en b, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, zoals dat gold voor vergoedingen wegens het opstellen van een deskundigenrapport waarvoor opdracht is verstrekt in 2024 (Stb. 2023, 449). De maximale vergoeding van gemaakte kosten voor het inroepen van een deskundige komt in dit geval dan uit op € 1.236. [appellant] had daarom in beroep recht op vergoeding van de door hem gemaakte kosten voor de medische rapporten, zijnde € 1.150,00. 5. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft overwogen dat de kosten van de medische rapporten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 november 2024 in zaak nr. 24/4606, voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van de kosten voor de medische rapporten is afgewezen;
III. bevestigt die uitspraak voor het overige;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Laren tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.057,00, waarvan € 1.150,00 is toe te rekenen aan kosten voor medische rapporten van JPH Consult van 24 september 2024 en € 907,00 aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Laren aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 279,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2025
488-1175