202503777/1/A2.
Datum uitspraak: 19 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
het college van bestuur van de Universiteit Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij e-mail van 8 april 2025 heeft het hoofd Onderwijs en Studentenzaken Rechtsgeleerdheid van de faculteit Recht, Economie, Bestuur en Organisatie (hierna: REBO) van de Universiteit Utrecht medegedeeld dat [appellante] voor het contact met de studieadviseurs slechts gebruik mag maken van één specifiek e-mailadres.
[appellante] heeft bij het college bezwaar gemaakt tegen dit bericht.
Bij e-mail van 22 mei 2025 heeft het college [appellante] medegedeeld het bezwaar niet in behandeling te nemen.
Hiertegen heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2025, waar [appellante], via een videoverbinding, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.M.J. Kooijmans, advocaat in Utrecht, en mr. I. Pieters-ter Steeg, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In de e-mail van 22 mei 2025 heeft het college [appellante] medegedeeld haar bezwaar niet in behandeling te nemen, omdat de e-mail van 8 april 2025 geen beslissing op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: Whw) is en niet kan worden aangemerkt als besluit in de zin van de Awb. Gelet hierop merkt de Afdeling de e-mail van 22 mei 2025 aan als een besluit waarbij het bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk is verklaard.
2. De vraag die in deze procedure voorligt, is of de e-mail van 8 april 2025 een beslissing op grond van de Whw is waartegen [appellante] bezwaar kon maken bij het college.
3. In de e-mail van 8 april 2025 heeft het hoofd Onderwijs en Studentenzaken Rechtsgeleerdheid medegedeeld dat [appellante] voor het contact met de studieadviseurs slechts gebruik mag maken van één specifiek e-mailadres.
4. [appellante] betoogt dat de e-mail van 8 april 2025 het karakter heeft van een ordemaatregel in de zin van artikel 7.57h, eerste lid, van de Whw. De opgelegde communicatiebeperking is blijkens de bewoordingen van die e-mail gericht op het handhaven van orde en veiligheid binnen de faculteit. Die ordemaatregel heeft volgens [appellante] het rechtsgevolg dat haar recht op reguliere studiebegeleiding wordt ingeperkt.
5. De Afdeling oordeelt als volgt.
5.1. Artikel 7.57h, eerste lid, van de Whw luidt:
"Het instellingsbestuur kan voorschriften geven en maatregelen nemen met betrekking tot de goede gang van zaken in de gebouwen en terreinen van de instelling. Die maatregelen kunnen inhouden dat aan degene die de bedoelde voorschriften heeft overtreden, de toegang tot die gebouwen en terreinen geheel of gedeeltelijk voor de tijd van ten hoogste een jaar wordt ontzegd, of de inschrijving gedurende eenzelfde periode wordt beëindigd."
In de uitspraak van 27 juli 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2906) heeft de Afdeling overwogen dat niet iedere maatregel die door een verantwoordelijk medewerker van de instelling wordt getroffen kan worden aangemerkt als een ordemaatregel in de zin van dit artikel. Ook andere voor een opleiding verantwoordelijke medewerkers hebben de bevoegdheid maatregelen te treffen met het oog op een ordelijk verloop van het onderwijs en de belangen van de studenten en medewerkers. 5.2. Bij beantwoording van de vraag of de e-mail van 8 april 2025 een besluit is, is bepalend of de daarin neergelegde mededeling gericht is op een rechtsgevolg. Dat is het geval als een bestuursorgaan een verandering beoogt in een bevoegdheid, recht, verplichting of status van een persoon of zaak. Van een op rechtsgevolg gerichte beslissing, mededeling of handeling is verder sprake als een bestuursorgaan beoogt een bevoegdheid, recht, verplichting of status van een persoon of zaak bindend vast te stellen.
5.3. Nog los van de vraag of de e-mail van 8 april 2025 aan het college kan worden toegerekend, is de Afdeling van oordeel dat die e-mail geen besluit is, omdat deze niet is gericht op rechtsgevolg. Met de e-mail is namelijk niet beoogd [appellante] te beletten gebruik te maken van het in artikel 7.34, eerste lid, aanhef en onder e, van de Whw neergelegde recht op studiebegeleiding. Daarbij acht de Afdeling van belang dat in de Whw niet is opgenomen op welke wijze dat recht dient te worden vormgegeven.
Anders dan [appellante] heeft betoogd, blijkt uit de e-mail van 8 april 2025 dat uitdrukkelijk niet is beoogd [appellante] een ordemaatregel in de zin van artikel 7.57h van de Whw op te leggen met de daaruit vloeiende gevolgen. Dit wordt bevestigd door het hoofd Onderwijs en Studentenzaken Rechtsgeleerdheid. Die heeft namelijk in een e-mail van 24 april 2025 aan [appellante] medegedeeld dat de e-mail van 8 april 2025 geen ordemaatregel is en ook geen contactverbod behelst, maar dat de daarin genoemde beperkingen zijn genomen om vanuit goed werkgeverschap zorg te dragen voor een veilige omgeving voor de studieadviseurs. Het gaat om een mededeling van feitelijke aard over het feitelijke organiseren van de communicatie tussen [appellante] en de studieadviseurs. In de e-mail van 24 april 2025 is [appellante] tevens medegedeeld dat de decaan mogelijk maatregelen naar aanleiding van haar voortdurende gedrag zal nemen. Het college heeft op de zitting laten weten dat [appellante] van de decaan inmiddels bij wijze van ordemaatregel een waarschuwing opgelegd heeft gekregen, onder meer vanwege haar communicatie richting de studieadviseurs. Daartegen loopt nu een bezwaarprocedure.
5.4. De conclusie is dat het college het bezwaar van [appellante] tegen de e-mail van 8 april 2025 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het betoog slaag niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. De Vries-Biharie
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2025
611