ECLI:NL:RVS:2025:5773

Raad van State

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
202400096/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over wijzigingsplan voor woningbouw in Margraten

Op 14 november 2023 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten het wijzigingsplan "De Bloesemgaard fase 2 Margraten" vastgesteld, dat de realisatie van 40 woningen ten noorden van Margraten mogelijk maakt. Tegen dit besluit hebben twee appellanten, wonend in Margraten, beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 oktober 2025 behandeld. De appellanten betogen dat het wijzigingsplan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, onder andere vanwege de aantasting van groen, privacy, en verkeerssituaties. De Afdeling oordeelt dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de negatieve gevolgen voor omwonenden beperkt zijn. Het beroep van de tweede appellant is ontvankelijk, maar ongegrond verklaard. Het beroep van de eerste appellant is gegrond, omdat het college niet zorgvuldig heeft gehandeld door niet te waarborgen dat op zijn perceel drie woningen kunnen worden gerealiseerd. De Afdeling vernietigt het besluit van het college voor zover het betreft het aantal woningen en past dit aan van 40 naar 38. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming bij wijzigingsplannen en de belangen van omwonenden.

Uitspraak

202400096/1/R1.
Datum uitspraak: 26 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1], wonend in Margraten, gemeente Eijsden-Margraten,
2.       [appellant sub 2], wonend in Margraten, gemeente Eijsden-Margraten,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2023 heeft het college het wijzigingsplan "De Bloesemgaard fase 2 Margraten" (hierna: het wijzigingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
Het college heeft naar aanleiding van elk van de beroepen een verweerschrift ingediend.
[partij A] en [partij B] hebben ieder een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 10 oktober 2025, waar [appellant sub 1], bijgestaan door [gemachtigde A], [appellant sub 2], via een videoverbinding, bijgestaan door mr. E. Sars, advocaat in Heerlen, en het college, vertegenwoordigd door R. van de Bogert en A.B. Wattel, zijn verschenen. Verder is op de zitting [partij A], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. J.S. Haakmeester, advocaat in Baarn, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het wijzigingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 8 september 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het wijzigingsplan voorziet in de realisatie van 40 grondgebonden woningen ten noorden van de kern Margraten, waaronder starterswoningen, half-vrijstaande woningen, levensloopbestendige woningen en bouwkavels voor vrijstaande woningen. De locatie is onderdeel van een grotere woningbouwontwikkeling. Een deel van de woningbouw is al gerealiseerd en een deel van de gronden is in afwachting van de ontwikkeling waarin het wijzigingsplan voorziet. Het college heeft gebruikgemaakt van zijn wijzigingsbevoegdheid, die is opgenomen in het bestemmingsplan "Woningbouw Heiligerweg" (hierna: het bestemmingsplan). De gronden hebben op basis van het bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch met waarden". Het plangebied van het wijzigingsplan bestaat uit twee afzonderlijke delen. Aan beide delen zijn de bestemmingen "Wonen - 1", "Groen" en "Verkeer" toegekend. Verder is aan het zuidelijke deel de bestemming "Wonen - 2" toegekend. Op het in het zuidelijke deel van het plangebied gelegen perceel nr. 808 geldt op basis van het bestemmingsplan de gebiedsaanduiding "geluidzone - industrie". In het noordelijke deel worden 5 starterswoningen en 10 half-vrijstaande woningen gerealiseerd. In het zuidelijke deel komen de andere 25 woningen. Het plan wordt grotendeels ontwikkeld door [partij A]. [partij B] is de initiatiefneemster van een bouwproject in de omgeving van het gebied van het wijzigingsplan.
[appellant sub 1] is eigenaar van het perceel nr. 808. [appellant sub 2] woont aan de [locatie] op ongeveer 115 meter afstand van het zuidelijke deel van het plangebied.
Leeswijzer
3.       De Afdeling zal in deze uitspraak eerst de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant sub 2] beoordelen (overweging 4). Daarna komen de inhoud van het beroep van [appellant sub 2] (overwegingen 6 tot en met 8) en het beroep van [appellant sub 1] (overwegingen 9 tot en met 10) aan de orde. Aan het einde van de uitspraak volgt de conclusie (overwegingen 11 tot en met 13).
Ontvankelijkheid beroep van [appellant sub 2]
4.       Het college en [partij A] stellen dat [appellant sub 2] geen belanghebbende is bij het wijzigingsplan, omdat de afstand van zijn perceel tot het plangebied aanzienlijk is en hij geen gevolgen van enige betekenis ondervindt. Dat het onherroepelijk worden van het wijzigingsplan een voorwaarde is voor principemedewerking aan een omgevingsvergunning voor het onbebouwde perceel naast dat van [appellant sub 2], is volgens hen in dit opzicht niet relevant. Het college acht het hierbij onder meer van belang dat het alleen principemedewerking en geen besluit betreft.
4.1.    De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 2] geen zienswijze over het ontwerpwijzigingsplan naar voren heeft gebracht. Dat laat onverlet dat als [appellant sub 2] als belanghebbende kan worden aangemerkt, hij wel ontvankelijk beroep kan instellen tegen het wijzigingsplan. De Afdeling verwijst in dit verband naar haar uitspraken van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, en 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, waarin de Afdeling is ingegaan op de gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7, over de toepassing van artikel 6:13 van de Awb.
4.2.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
4.3.    Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
4.4.    De Afdeling acht niet op voorhand uitgesloten dat [appellant sub 2] gevolgen van enige betekenis zal ondervinden van de mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling. Het zuidelijk deel van het plangebied wordt gedeeltelijk ontsloten via de straat Op de Duif op de Prinses Amalialaan. Deze ontsluiting ligt ter hoogte van het perceel van [appellant sub 2]. [appellant sub 2] moet daarom worden beschouwd als belanghebbende, zodat hij beroep kon instellen tegen het bestreden besluit. Het beroep van [appellant sub 2] is ontvankelijk. Dit betekent dat de Afdeling het beroep inhoudelijk behandelt.
Toetsingskader wijzigingsplan
5.       Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarover de wijzigingsbevoegdheid gaat in beginsel als een gegeven worden beschouwd als is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, doet niets af aan de plicht van het college van burgemeester en wethouders om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.
Omschrijving van de wijzigingsbevoegdheid
5.1.    Artikel 17.1, van de regels van het bestemmingsplan luidt: "Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied 1' wordt gewijzigd in de bestemmingen 'Wonen - 1", "Wonen - 2", "Groen" en "Verkeer", met dien verstande dat:
a. Op grond van de wijzigingsbevoegd mogen maximaal 40 woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat in afwijking van artikel 14.1 het aantal woningen binnen de bestemmingen "Wonen - 1" en "Wonen - 2" niet meer bedraagt dan 115."
Artikel 17.1.1 luidt: "Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 17.1 vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
a. het wijzigen dient zo te geschieden dat de een goede stedenbouwkundige afronding van het plan ontstaat en waarbij voldaan wordt aan de regels gesteld aan de onderhavige bestemmingen;
b. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen;
c. er is sprake van een goed woon en leefklimaat;
d. belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
e. de behoefte van de woningen in de markt is aangetoond."
Het beroep van [appellant sub 2]: inhoudelijk
Goede ruimtelijke ordening
6.       [appellant sub 2] betoogt dat het wijzigingsplan, gelet op de betrokken belangen, in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en daarmee ook met de wijzigingsvoorwaarden genoemd in artikel 17.1.1 van de regels van het bestemmingsplan. Hiertoe voert hij aan dat het aantal en het soort woningen niet passend is in de buurt, die zich kenmerkt door alleen vrijstaande woningen. Ook voert hij aan dat het wijzigingsplan een stuk groen met een bestaande speeltuin aantast. Daarnaast vreest [appellant sub 2] voor aantasting van de privacy en een verminderde lichtinval. Verder vreest [appellant sub 2] voor een verkeerstoename, die op haar beurt ook geluidsoverlast en een verminderde luchtkwaliteit met zich brengt. Door al deze nadelige gevolgen van het plan vreest [appellant sub 2] ook voor waardevermindering van zijn woning. Ook had het college volgens hem onderzoek moeten doen naar alternatieven of aanpassingen die een minder negatieve invloed hebben op omwonenden.
Inpassing in de omgeving
6.1.    Het college heeft toegelicht dat het wijzigingsplan bijdraagt aan de woningbehoefte die er in de gemeente is. In bijlage 2 van de plantoelichting staat dat binnen de gemeente Eijsden-Margraten tot 2030 een behoefte bestaat aan ongeveer 349 woningen en dat de totale plancapaciteit 511 woningen bedraagt, waarvan onvoldoende "harde plannen". Verder staat in bijlage 2 dat enige overmaat in harde plannen met 130% wenselijk is vanuit het Rijk. Hierdoor bestaat in de gemeente Eijsden-Margraten een restbehoefte van ongeveer 215 woningen. Het wijzigingsplan voorziet met maximaal 40 woningen in de behoefte, wat [appellant sub 2] op zichzelf ook niet bestrijdt.
Wat betreft het soort woningen overweegt de Afdeling dat volgens de planregels de gronden met de bestemming "Wonen -1" bestemd zijn voor vrijstaande, twee-aan-een en aaneengesloten woningen en de gronden met de bestemming "Wonen -2" voor vrijstaande woningen. Het college heeft toegelicht dat het wijzigingsplan hiermee aansluit bij de bestaande structuur van de wijk, waarin verschillende woningtypen voorkomen. Zo komen er aan de Bloesemgaard in de bestaande situatie al twee-aan-een woningen voor. Bovendien werd met het bestemmingsplan ook al in de bestemming "Wonen -1" voorzien.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college het aantal en het soort voorziene woningen uit stedenbouwkundig oogpunt niet aanvaardbaar mocht achten.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
Groen
6.2.    Het college stelt zich op het standpunt dat het wijzigingsplan geen groen aantast en dat met het bestemmingsplan "Woningbouw Heiligerweg 2015" al een ruime groenvoorziening in het totale plan is opgenomen. Deze groenvoorziening wordt met het wijzigingsplan niet veranderd. Het wijzigingsplan wijzigt de bestemming van de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" deels in de bestemming "Groen". Volgens het college is dit juist ten gunste van de plaatselijke groen- en speelvoorziening.
6.3.    De Afdeling ziet in wat [appellant sub 2] aanvoert geen grond voor het oordeel dat het college zich niet redelijkerwijs op dit standpunt heeft kunnen stellen.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
Privacy en lichtinval
6.4.    Het college stelt dat de voorziene woningen op voldoende afstand van de bestaande woningen worden gebouwd om de privacy en de lichtinval van de bestaande woningen te waarborgen. Gelet op de toegestane bouwhoogtes en de afstand van meer dan 110 m van het plangebied tot het perceel van [appellant sub 2], leidt het plan volgens het college niet tot aantasting van de privacy van [appellant sub 2] of een verminderde lichtinval in zijn woning.
6.5.    De Afdeling is van oordeel dat het college zich op dit standpunt heeft mogen stellen. Daarbij acht de Afdeling het ook van belang dat zich tussen het perceel van [appellant sub 2] en het plangebied nog een woningblok bevindt. [appellant sub 2] heeft verder geen argumenten aangevoerd die kunnen leiden tot een ander oordeel.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
Verkeer
6.6.    De Afdeling is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat met het wijzigingsplan geen sprake is van een onaanvaardbare verkeerssituatie. Het college heeft op de zitting toegelicht dat voor de Prinses Amalialaan een maximumsnelheid van 50 km per uur en voor de overige wegen een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt. Daarnaast zal volgens paragraaf 4.6 van de plantoelichting de verkeerstoename beperkt zijn, zodat deze kan worden opgevangen binnen de bestaande wegenstructuur. Wat [appellant sub 2] aanvoert, geeft geen grond om aan de juistheid hiervan te twijfelen. Verder heeft [appellant sub 2] niet geconcretiseerd waar of waarom hij toch een onaanvaardbare verkeerssituatie vreest.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
Waardevermindering woning
6.7.    Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 2] betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan het heeft gedaan. Voor een eventuele tegemoetkoming in planschade bestaat een aparte procedure met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
Tussenconclusie
6.8.    De Afdeling is van oordeel dat wat [appellant sub 2] aanvoert geen grond geeft voor de conclusie dat het wijzigingsplan, gelet op de betrokken belangen, in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en daarmee ook niet aan de wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Verder heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat de negatieve gevolgen van het wijzigingsplan voor omwonenden zo beperkt zijn, dat het geen afzonderlijk onderzoek naar alternatieven hoefde te doen.
Het betoog slaagt niet.
Overlast door bouwwerkzaamheden
7.       [appellant sub 2] vreest overlast door de bouwwerkzaamheden, waaronder lawaai, stof en verstoring van de dagelijkse routine van bewoners.
7.1.    De Afdeling overweegt dat de vrees voor overlast door bouwwerkzaamheden geen betrekking heeft op het wijzigingsplan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3019, onder 6.2). De Afdeling ziet in wat [appellant sub 2] aanvoert geen bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om tot een andere conclusie te komen. Deze beroepsgrond blijft daarom verder buiten beschouwing.
Vooringenomenheid
8.       [appellant sub 2] betoogt dat er sprake is van vooringenomenheid, omdat het onherroepelijk worden van het wijzigingsplan een voorwaarde is voor de principemedewerking aan een omgevingsvergunning voor het onbebouwde perceel naast dat van [appellant sub 2]. Volgens hem suggereert dit vooringenomenheid bij het college.
8.1.    [appellant sub 2] heeft niet onderbouwd hoe zijn betoog, dat ziet op een omgevingsvergunning voor een perceel buiten het plangebied, tot de conclusie kan leiden dat het college vooringenomen is geweest bij het vaststellen van het wijzigingsplan.
Het betoog slaagt daarom niet.
Het beroep van [appellant sub 1]
Gebiedsaanduiding "geluidzone - industrie"
9.       [appellant sub 1] betoogt dat met betrekking tot perceel nr. 808 het wijzigingsplan ten onrechte de gebiedsaanduiding "geluidzone - industrie" heeft overgenomen van het bestemmingsplan, omdat het college wist dat deze aanduiding ten onrechte in het bestemmingsplan is opgenomen. Daarmee handelt het college in strijd met het vertrouwensbeginsel en het beginsel van rechtszekerheid, zo betoogt [appellant sub 1].
9.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat het overnemen van de gebiedsaanduiding "geluidzone - industrie" niet inhoudelijk aan de orde kan komen in deze procedure. Deze gebiedsaanduiding gold al onder het bestemmingsplan en blijft gelden onder het wijzigingsplan.
9.2.    [appellant sub 1] heeft op de zitting erkend dat het vaststellen van het wijzigingsplan niet het geëigende instrument is om eventueel de gebiedsaanduiding "geluidzone - industrie" te laten vervallen. Gelet daarop behoeft dit betoog geen verdere bespreking.
Bouwmogelijkheden perceel nr. 808
10.     [appellant sub 1] wenst op perceel nr. 808 drie vrijstaande woningen te realiseren. Hij vreest dat dit niet mogelijk zal blijken in verband met de bepalingen in het bestemmingsplan en het wijzigingsplan over de hoeveelheid in totaal te realiseren woningen, en omdat er al een principeverzoek klaarligt dat strekt tot de splitsing van een onbebouwd perceel naar zeven woningen.
10.1.  De Afdeling stelt vast dat er op grond van artikel 17 van de regels bij het bestemmingsplan in het hele plangebied op gronden met de bestemming "Wonen - 1" en "Wonen - 2" maximaal 115 woningen kunnen worden gerealiseerd. Het wijzigingsplan maakt binnen de bestemmingen "Wonen - 1" en "Wonen - 2" maximaal 40 woningen mogelijk, zo bepaalt artikel 9.1 van de regels bij het wijzigingsplan. Perceel nr. 808 is binnen het gebied van het wijzigingsplan het enige perceel met de bestemming "Wonen - 2". Artikel 5.2.2, aanhef en onder a, van de regels bij dat plan bepaalt dat het aantal woningen binnen het gebied met de aanduiding "Wonen - 1" alleen al maximaal 40 mag bedragen. Dit zou betekenen dat wanneer gebruik wordt gemaakt van het maximaal planologisch toegestane aantal woningen binnen "Wonen - 1", er geen woningen overblijven voor perceel nr. 808 met de bestemming "Wonen - 2".
10.2.  Het college heeft op de zitting naar voren gebracht dat er op het moment van het nemen van het bestreden besluit geen reden was om in artikel 5.2.2, aanhef en onder a, van de regels van het wijzigingsplan te waarborgen dat [appellant sub 1] op het perceel nr. 808 drie woningen kan realiseren. Maar het college is bij nader inzien wel van opvatting dat het had moeten waarborgen dat [appellant sub 1] daar twee woningen kan verwezenlijken, zo begrijpt de Afdeling. Dit kan volgens het college worden bereikt door het in artikel 5.2.2, aanhef en onder a, genoemde aantal woningen te verlagen van 40 naar 38.
10.3.  Bij de behandeling van het beroep is niet gebleken dat het college uiterlijk op het moment van het vaststellen van het wijzigingsplan aan [appellant sub 1] had toegezegd dat hij daadwerkelijk drie woningen op zijn perceel zou mogen bouwen. Weliswaar heeft het college aan [appellant sub 1] medegedeeld in principe medewerking te verlenen aan het voornemen om zijn perceel te splitsen in drie bouwkavels, maar dat is pas gebeurd op 31 juli 2025, en dus na het vaststellen van het wijzigingsplan. Gelet daarop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college in het wijzigingsplan had moeten waarborgen dat [appellant sub 1] drie woningen kan realiseren.
10.4.  Omdat het college te kennen heeft gegeven dat bij nader inzien wel had moet worden gewaarborgd dat op het perceel ten minste twee woningen kunnen worden gebouwd, oordeelt de Afdeling dat het wijzigingsplan in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig is voorbereid en vastgesteld.
Het betoog slaagt in dit opzicht.
Conclusie
11.     Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond. Het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan zal gedeeltelijk worden vernietigd. [partij A] heeft op een vraag van de Afdeling op de zitting medegedeeld er geen bezwaar tegen te hebben als de Afdeling artikel 5.2.2, aanhef en onder a, van de planregels zo zou wijzigen dat in deze bepaling "40" wordt vervangen door "38". Omdat niet aannemelijk is dat andere derdebelanghebbenden hierdoor in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling uit een oogpunt van finale geschilbeslechting aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op die manier zelf in de zaak te voorzien.
12.     Uit het oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening ziet de Afdeling aanleiding het college op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan, dat te raadplegen is op de landelijke voorziening.
13.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden. Daarbij wordt in beschouwing genomen dat niet is gebleken dat [appellant sub 1] voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond;
II.       verklaart het beroep van [appellant sub 1] gegrond;
III.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten van 14 november 2023 tot vaststelling van het wijzigingsplan "De Bloesemgaard fase 2 Margraten", voor zover in artikel 5.2.2, onder a, "40" staat;
IV.     bepaalt dat in artikel 5.2.2, onder a, van de regels van het onder III bedoelde wijzigingsplan "40" wordt vervangen door "38";
V.      bepaalt dat deze uitspraak wat betreft onderdeel IV in de plaats treedt van het besluit van het college van 14 november 2023, voor zover dit is vernietigd;
VI.     draagt het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen III, IV en V worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening;
VII.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Eijsden-Margraten aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 187,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, voorzitter, en mr. J. Gundelach en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. De Groot
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2025
195-1138