ECLI:NL:RVS:2025:5797
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak hebben appellanten, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 19 mei 2025. De rechtbank had het beroep van appellanten gegrond verklaard en bepaald dat de minister van Asiel en Migratie vóór 30 november 2026 een besluit op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) moest nemen. Appellanten hebben beroep ingesteld omdat de minister niet tijdig een besluit had genomen op hun aanvraag.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van appellanten niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is genomen omdat de minister op 28 oktober 2025 alsnog een mvv heeft verleend, waardoor appellanten hun doel met de aanvraag hebben bereikt. De Afdeling oordeelt dat appellanten geen belang meer hebben bij de beoordeling van het hoger beroep, aangezien hun verzoek is ingewilligd.
Daarnaast heeft de Afdeling overwogen of de minister van Asiel en Migratie moet worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. Aangezien de minister aan appellanten tegemoet is gekomen door de mvv te verlenen, heeft de Afdeling besloten dat de minister de proceskosten moet vergoeden. De totale kosten zijn vastgesteld op € 453,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van den Oosterkamp, griffier.