202504557/2/R2.
Datum uitspraak: 4 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) van
[verzoeker], wonend in [woonplaats],
verzoeker,
hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 juli 2025 in zaak nr. 24/2153 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2024 heeft het college aan Springplank040 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het pand aan de Cyclamenstraat 1 voor de huisvesting van voormalige dak- en thuislozen.
Bij besluit van 20 maart 2024 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 4 juli 2025 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 maart 2024 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 26 september 2025 heeft het college opnieuw op het bezwaar van [verzoeker] beslist, het bezwaar ontvankelijk en deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en het besluit van 19 januari 2024 onder aanpassing van de motivering in stand te laten.
[verzoeker] heeft tegen dat besluit beroep ingesteld bij de rechtbank en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek doorgezonden naar de Afdeling.
Het college en [verzoeker] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op een zitting op 25 november 2025, waar [verzoeker], bijgestaan door [personen] en het college, vertegenwoordigd door mr. J.P.H. de Bruijn, advocaat te Arnhem, vergezeld door Y. Zariouh, zijn verschenen. Voorts is op de zitting Springplank040, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Voorlopig karakter
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
2.1. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 8 september 2023. Dat betekent dat de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
3. Bij het besluit van 19 januari 2024 heeft het college met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1o en 2o , van de Wabo, omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen en afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van 19 zelfstandige wooneenheden voor voormalige dak- en thuisloze mensen in het pand aan de Cyclamenstraat 1 in Eindhoven. [verzoeker] woont aan de [locatie] op ongeveer 100 m afstand van het bouwplan. Hij is het niet eens met de verleende vergunning en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het college heeft zijn bezwaar bij het besluit van 20 maart 2024 niet-ontvankelijk verklaard, omdat [verzoeker] geen zicht heeft op het project en dit wat ruimtelijke uitstraling betreft volgens het college geen gevolgen van enige betekenis voor hem heeft. [verzoeker] heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 maart 2024 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van [verzoeker] te nemen.
4. Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Bij besluit van 26 september 2025 heeft het college, ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, opnieuw op het bezwaar van [verzoeker] beslist, zijn bezwaar ontvankelijk en deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en het besluit van 19 januari 2024 onder aanpassing van de motivering in stand te laten. Het besluit van 26 september 2025 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
5. Het besluit van 26 september 2025 heeft tot gevolg dat Springplank040 over een omgevingsvergunning beschikt op grond waarvan mag worden gebouwd en het pand in gebruik mag worden genomen voor de opvang van voormalige dak- en thuislozen. Omdat [verzoeker] vreest voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Beoordeling
6. Het verzoek wordt afgewezen. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk dat de verleende omgevingsvergunning uiteindelijk niet in stand zal blijven. De voorzieningenrechter licht dat hieronder toe. De voorzieningenrechter merkt op dat andere omwonenden in een eerder stadium de voorzieningenrechter van de Afdeling al hebben verzocht om een voorlopige voorziening teneinde de start van de sloop- en bouwwerkzaamheden te voorkomen. Dat verzoek is bij uitspraak van 22 mei 2025, 202501722/2/R2, ECLI:NL:RVS:2025:2361, op grond van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel afgewezen. Een groot aantal van de door [verzoeker] aangevoerde gronden komen in essentie overeen met de gronden waarover de voorzieningenrechter in die procedure al een voorlopig oordeel heeft gegeven. Dit geldt onder meer voor de vraag welke categorieën dak- en thuislozen op grond van de vergunning ter plaatse mogen verblijven. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding over deze gronden thans anders te oordelen. De voorzieningenrechter zal zich in deze uitspraak beperken tot een bespreking van die beroepsgronden, die blijkens hetgeen is besproken op de zitting gelden als de belangrijkste beroepsgronden van [verzoeker] en die niet in de eerdere uitspraak aan de orde zijn gekomen. Het gaat dan om de beroepsgronden die betrekking hebben op welstand en op parkeren. Welstand
7. [verzoeker] betoogt dat het college heeft miskend dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Hij voert daartoe aan dat de welstandscommissie pas na drie aanpassingen akkoord heeft gegeven op het bouwplan en dat hij niet beschikt over de verschillende ontwerpen die aan de commissie zijn voorgelegd. Ook wijst hij op een door hem overgelegde second opinion waarin wordt geconcludeerd dat het bouwplan te groot en kolossaal is en niet in de wijk past.
7.1. In het advies van de commissie voor bezwaarschriften van 19 juni 2024, dat mede aan de motivering van het besluit op bezwaar van 26 september 2025 ten grondslag ligt, is toegelicht dat de commissie ruimtelijke kwaliteit (hierna: CRK) meerdere keren advies heeft uitgebracht over het bouwplan en de manier waarop een goede inpassing in de omgeving kan worden gerealiseerd. Daarbij is getoetst aan de gebiedsgerichte en algemene criteria uit de welstandsnota en rekening gehouden met de omschrijvingen op de cultuurhistorische waardenkaart, het beleid Vitaal Verleden en de Erfgoedverordening. Bij de eerste behandeling van het bouwplan heeft de CRK op 9 december 2022 gemotiveerd toegelicht dat zij een uitbreiding van het pand zeker voorstelbaar acht, maar dat het resultaat om verschillende redenen niet evenwichtig en te massaal is. De CRK heeft vervolgens geadviseerd om de beweeglijke asymmetrische opzet van het oorspronkelijke gebouw als inspiratie voor de uitbreiding te gebruiken. Vervolgens is een gewijzigde opzet van het bouwplan op 19 januari 2023 aan de CRK voorgelegd. De CRK heeft opnieuw advies uitgebracht en was onder andere positief over de wijze waarop wordt teruggegrepen op de oorspronkelijke opzet met het terugbrengen van de gebogen lijn, en met het verkleinen van de massaliteit, de setback van de vierde laag, het contrast tussen verticale en horizontale richtingen en dieptewerking in de gevel. De CRK heeft nog wel aandacht gevraagd voor een aantal verbeterpunten, waaronder de dakranden, de blinde gevel op de erfgrens, en installaties op het platte dak. Op 28 september 2023 is een gewijzigd bouwplan voor advies voorgelegd. De CRK heeft gemotiveerd uiteengezet waarom zij dit plan te massaal en te schraal acht en met welke aspecten zij wel kan instemmen. Dit heeft wederom geleid tot aanpassingen van het bouwplan die op 7 december 2023 aan de CRK zijn voorgelegd. De CRK heeft aangegeven dat haar eerdere opmerkingen adequaat lijken te zijn verwerkt, dat de aanzichten nog niet volledig zijn bijgewerkt en dat de bijbehorende vergunningstekeningen nog ontbreken, en dat zij de vergunningaanvraag voor een definitief advies tegemoet ziet. Bij de behandeling van het definitieve plan op 9 januari 2024 is tenslotte geconcludeerd dat de voorgestelde wijzigingen ook goed in de tekeningen waren verwerkt, waarna de CRK heeft ingestemd met het bouwplan.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet is gebleken dat aan het welstandsadvies naar inhoud of totstandkoming zodanige gebreken kleven, dat het college dat advies niet aan zijn oordeel over het bouwplan ten grondslag had mogen leggen. De enkele omstandigheid dat [verzoeker] niet over alle ontwerpen beschikt waarover de CRK in de aanloop naar het uiteindelijke bouwplan heeft geadviseerd, is daartoe onvoldoende. Ook het door [verzoeker] in het geding gebrachte deskundige tegenadvies van Dorp Stad & Land van 10 november 2025 leidt niet tot een ander oordeel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bevat dit tegenadvies een andere waardering van het bouwplan, maar het leidt daarmee niet tot het oordeel dat het advies van de CRK niet deugdelijk is. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat de welstandscommissie op het tegenadvies heeft gereageerd en dit advies gemotiveerd heeft weerlegd.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
8. [verzoeker] betoogt dat het parkeeronderzoek van Goudappel dat aan de omgevingsvergunning ten grondslag ligt, gebreken bevat. Volgens [verzoeker] had moeten worden uitgegaan van de parkeernorm die geldt voor niet-grondgebonden woningen en is Goudappel niet de juiste partij om een andere norm vast te stellen, aangezien Goudappel door het college als opdrachtgever is ingeschakeld. [verzoeker] wijst verder op een aantal hiaten in het parkeeronderzoek bij de berekening van de parkeerdruk, waarbij onder andere wordt uitgegaan van een onjuist aantal beschikbare parkeerplaatsen in het openbaar gebied. Zo wordt bijvoorbeeld een laad- en loszone meegenomen en wordt geen rekening gehouden met een reeds verleende vergunning in de Gladiolusstraat.
8.1. Het college heeft aan het besluit van 26 september 2025 het "Parkeeronderzoek maatwerkvoorziening tijdelijk wonen Cyclamenstraat Eindhoven - Actualisatie 2025" van Goudappel van 20 maart 2025 ten grondslag gelegd. In dat onderzoek is de parkeerbehoefte van de opvanglocatie onderzocht. In het onderzoek wordt uiteengezet dat in het gemeentelijk parkeerbeleid, zoals neergelegd in de Actualisatie nota parkeernormen (2019), geen parkeernorm is opgenomen voor een maatwerkvoorziening voor dak- en thuislozen. De parkeernormen die in het beleid naar woontype zijn opgenomen, sluiten niet goed aan bij een maatwerkvoorziening voor tijdelijk wonen voor voormalig dak- en thuislozen. In het onderzoek van Goudappel is daarom maatwerk toegepast en gemotiveerd uitgegaan van een parkeernorm van 0,25 parkeerplaatsen per woning (0,15 per bewoner en 0,10 voor bezoekers). Dat maakt dat de parkeerbehoefte uitkomt op 6 parkeerplaatsen (4,75 parkeerplaatsen voor de woningen en 0,9 parkeerplaatsen voor het beoogde buurtontmoetingscentrum).
Aangezien het bouwplan niet voorziet in parkeerplaatsen op eigen terrein is in het parkeeronderzoek vervolgens onderzocht of de parkeerbehoefte kan worden opgelost in de bestaande parkeercapaciteit. Bij gebruik van openbare parkeerplaatsen moet door middel van een onafhankelijk parkeeronderzoek aangetoond worden dat de toename niet leidt tot een overschrijding van de maximale parkeerbezetting van 90%. In het parkeeronderzoek van Goudappel is inzichtelijk gemaakt dat de parkeerdruk in de directe omgeving van de Cyclamenstraat 1 onder de 90% ligt, met uitzondering van de vrijdagmiddag wanneer de weekmarkt plaatsvindt. Op dat moment is er een overschrijding van 3% (3 parkeerplaatsen) en is de parkeerdruk 93%. Voor alle andere werkdagen en de gemeten weekenddag (zaterdag) is de parkeerdruk op alle meetmomenten niet hoger dan 80%. Het gemeentelijk beleid voorziet in de mogelijkheid van afkoop van de parkeereis als bestaande en/of nieuwe parkeercapaciteit geen gewenste en/of haalbare invulling is van de parkeereis. Aangezien als gevolg van de markt op de vrijdagmiddag op die dag geen sprake is van voldoende restcapaciteit, wordt de volledige parkeereis afgekocht. Volgens de gemeentelijke parkeernota bedraagt deze bijdrage € 5.000,00 per parkeerplaats, wat in dit geval neerkomt op € 30.000,00. Storting van dit bedrag is als voorwaarde aan de omgevingsvergunning verbonden.
8.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter geeft wat [verzoeker] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het parkeeronderzoek zodanige gebreken bevat dat het college zich bij de verlening van de omgevingsvergunning niet op dit onderzoek heeft mogen baseren. De voorzieningenrechter stelt daarbij voorop dat het enkele feit dat onderzoeken worden uitgevoerd in opdracht van het bevoegd gezag of de initiatiefnemer van een project geen reden is om op voorhand te twijfelen aan de objectiviteit van de inhoud van die onderzoeken. Het parkeeronderzoek is opgesteld door een deskundig adviesbureau. Het betoog over de objectiviteit van het onderzoek bevat geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud daarvan.
Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de parkeernormen die in het beleid zijn opgenomen, niet goed aansluiten bij een maatwerkvoorziening voor dak- en thuislozen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college voldoende gemotiveerd, mede onder verwijzing naar het in het parkeeronderzoek genoemde praktijkvoorbeeld van een andere, vergelijkbare bestaande maatwerkvoorziening van Springplank040, dat de beoogde doelgroep niet of nauwelijks in het bezit is van een auto en dat een parkeernorm van 0,25 per wooneenheid in dit geval een passende parkeernorm is. De voorzieningenrechter ziet verder in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd over de berekening van de parkeerdruk, vooralsnog geen aanleiding om aan te nemen dat het college deze onjuist heeft vastgesteld.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Engelen, griffier.
w.g. Daalder
voorzieningenrechter
w.g. Van Engelen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2025
842