202400309/2/A2.
Datum beslissing: 9 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoekster], wonend in [woonplaats],
verzoekster,
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Bij brief van 19 november 2025 heeft [verzoekster] verzocht om wraking, onder vermelding van zaak nr. 202400309/1/A2. Met de behandeling van die zaak waren mr. B. Meijer, mr. C.H. Bangma en mr. H. Benek belast, respectievelijk als voorzitter en leden van de meervoudige kamer.
Overwegingen
1. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Artikel 8:16, tweede lid, van de Awb bepaalt dat een verzoek om wraking moet worden gemotiveerd.
2. Op grond van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b en onder f, van de Wrakings- en verschoningsregeling bestuursrechtelijke colleges 2022 kan de wrakingskamer, zonder daartoe een zitting te houden, beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen indien het verzoek is gedaan nadat in de hoofdzaak de einduitspraak openbaar is gemaakt, of indien het niet is gemotiveerd.
3. De Afdeling laat het verzoek om wraking buiten behandeling zonder een zitting te houden, en overweegt daarover het volgende.
3.1. Uit artikel 8:15 van de Awb volgt dat een verzoek om wraking moet worden ingediend voordat uitspraak is gedaan. Daarna is de zaak immers niet langer bij de rechter of rechters in behandeling. De brief van 19 november 2025 is ingediend op de dag waarop de uitspraak in de hoofdzaak openbaar is gemaakt (zie de uitspraak van 19 november 2025, ECLI:NL:RVS:2025:5597). Dat [verzoekster] kennis had genomen van die uitspraak toen zij het verzoek indiende, blijkt al uit het feit dat zij in haar brief naar die uitspraak verwijst. 3.2. Voor zover [verzoekster] betoogt dat zij al voor de uitspraak een verzoek om wraking heeft ingediend, maar dat dit verzoek niet is doorgekomen door een storing die al sinds 17 november 2025 plaatsvindt, ziet de Afdeling hierin geen aanleiding om het verzoek alsnog in behandeling te nemen. Uit de bijlagen die [verzoekster] met haar verzoek heeft meegestuurd, kan niet worden afgeleid wat zij heeft geprobeerd te sturen, via welk portaal of webpagina zij dat heeft gedaan, wanneer zij dat heeft gedaan, en waarom dat niet is gelukt. Hieruit blijkt niet dat [verzoekster] al voor de uitspraak tevergeefs heeft geprobeerd een verzoek om wraking in te dienen. Ook volgt hieruit niet wat de gronden van dit verzoek waren, op basis waarvan [verzoekster] van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid in zaak nr. 202400309/1/A2 schade zou kunnen lijden.
4. Voor de volledigheid merkt de Afdeling op dat de brief van [verzoekster] van 19 november 2025 ook een verzoek om herziening bevat. Dit verzoek zal, nadat de wrakingskamer uitspraak heeft gedaan, op de gebruikelijke wijze in behandeling worden genomen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
laat het verzoek buiten behandeling.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2025
846