ECLI:NL:RVS:2025:5997

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
202407010/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan De Hes-west 2024 en de gevolgen voor de natuur en verkeerssituatie

Op 10 december 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "De Hes-west 2024" dat door de raad van de gemeente Renkum was vastgesteld op 1 oktober 2024. Dit bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van een gebied mogelijk tot een woonlocatie met meer dan 300 woningen. Drie appellanten, waaronder een vereniging en twee individuele bewoners, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De appellanten hebben verschillende bezwaren geuit, waaronder de impact op de dassenpopulatie en de verkeersveiligheid. De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting op 1 december 2025, waar de appellanten en de raad vertegenwoordigd waren. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad de juiste procedures heeft gevolgd en dat de bezwaren van de appellanten niet gegrond zijn. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de betrokkenen en dat de vastgestelde bouwhoogtes en verkeerssituaties niet in strijd zijn met de goede ruimtelijke ordening. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en de raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202407010/1/R4.
Datum uitspraak: 10 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1], wonend in Arnhem,
2.       de Vereniging Vijf Dorpen in 't Groen, gevestigd in Oosterbeek, gemeente Renkum,
3.       [appellant sub 3], wonend in Otterlo, gemeente Ede,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Renkum,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "De Hes-west 2024" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], de Vereniging en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
[appellant sub 3], de Vereniging en de raad hebben nadere stukken ingediend.
Amvest Management B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 1 december 2025, waar de Vereniging, vertegenwoordigd door mr. M. Haan, rechtsbijstandverlener te Oosterbeek, en de raad, vertegenwoordigd door A. Ruiter, zijn verschenen. Voorts is op de zitting Amvest, vertegenwoordigd door mr. W.J. Bosma, advocaat in Den Haag, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 20 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Op de grens van de gemeenten Renkum en Arnhem ligt de locatie "De Hes". Het plan ziet op het westelijke deel van De Hes, dat in de gemeente Renkum ligt. Het plan maakt de herontwikkeling van dit deel mogelijk tot een woonlocatie met ruim 300 woningen. Amvest wil deze ontwikkeling realiseren.
3.       [appellant sub 3] woont in Otterlo en verzet zich met name tegen het plan vanwege de gevolgen daarvan voor de in het plangebied aanwezige dassenburcht en dassenpopulatie.
[appellant sub 1] woont in Arnhem en verzet zich met name tegen het plan vanwege de samenhang met de voorgenomen herontwikkeling van het oostelijke deel van De Hes, dat in Arnhem ligt.
De Vereniging heeft tot doel het in de gemeente Renkum behouden respectievelijk bevorderen van een zo gunstig mogelijk woon- en leefmilieu en het in de gemeente Renkum behouden van het voor de zuidelijke Veluwezoom zo specifieke natuurschoon, het dorpskarakter en alles wat daar in de ruimste zin mee verband houdt. Zij kan zich met name niet met het plan verenigen omdat het twee gebouwen met een bouwhoogte boven de boomkroonhoogte mogelijk maakt.
4.       Aanvankelijk was het de bedoeling om dit westelijke deel van De Hes in samenhang te herontwikkelen met het oostelijke deel van De Hes in de gemeente Arnhem. De ontwerpplannen voor beide ontwikkelingen zijn in dezelfde periode ter inzage gelegd. Het gemeentebestuur van Arnhem heeft het gemeentebestuur van Renkum evenwel bij brief van 25 februari 2025 geïnformeerd dat het voorgenomen woningbouwplan voor het oostelijke deel van De Hes geen doorgang zal vinden.
Ontvankelijkheid
5.       Amvest stelt zich op het standpunt dat het beroep van de Vereniging niet-ontvankelijk moet worden verklaard. In de eerste plaats wijst zij erop dat het beroepschrift ten onrechte bij de rechtbank Gelderland is ingediend, terwijl de Vereniging had moeten weten dat de Afdeling de bevoegde rechter is. Volgens Amvest heeft de Vereniging daarmee kennelijk onredelijk gebruik van haar procesrecht gemaakt.
Verder zijn de gronden van het beroep volgens Amvest te laat ingediend. De rechtbank heeft de Vereniging tot tweemaal toe in de gelegenheid gesteld om de gronden van beroep in te dienen en de Vereniging heeft beide termijnen ongebruikt laten verstrijken.
5.1.    De Vereniging heeft haar beroepschrift ingediend bij een onbevoegde bestuursrechter. Ingevolge artikel 6:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan bepalend voor de vraag of het bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend, behoudens in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de Vereniging in dit geval kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht heeft gemaakt door het beroepschrift in te dienen bij een onbevoegde bestuursrechter. Op de zitting heeft de Vereniging toegelicht dat zij pas op het laatste moment in een bestuursvergadering heeft besloten om beroep in te stellen en daardoor inderhaast deze vergissing heeft begaan. Alleen de door Amvest gestelde omstandigheden dat er een juiste rechtsmiddelenvoorlichting in de bekendmaking was opgenomen, de Vereniging vaker procedeert en zij wordt bijgestaan door een rechtsbijstandverlener rechtvaardigen in dit geval niet de conclusie dat de Vereniging kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht heeft gemaakt. Omdat het beroepschrift binnen de beroepstermijn is ingediend bij de rechtbank Gelderland, moet het beroep daarom op voet van artikel 6:15, derde lid, van de Awb voor tijdig ingesteld worden gehouden.
Na doorzending van het beroepschrift door de rechtbank aan de Afdeling heeft de Vereniging binnen de door de Afdeling gestelde termijn de gronden van het beroep ingediend. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding om het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk te verklaren.
Toetsingskader
6.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Het beroep van [appellant sub 3]
7.       [appellant sub 3] wijst op de aanwezigheid van een dassenburcht en een dassenpopulatie in het plangebied. Het plan voldoet volgens hem daarom niet aan de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) en is niet uitvoerbaar. Met het oog op de bescherming van de das in het plangebied, heeft [appellant sub 3] een door hem opgesteld ‘compromisplan’ overgelegd als alternatief voor de inrichting van het plangebied.
7.1.    Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
7.2.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
7.3.    Wat betreft de aanwezigheid van de das en een dassenburcht in het plangebied beroept [appellant sub 3] zich op bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van diersoorten. Daarmee beroept hij zich op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte op kan komen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.66-10.68) hoeft niet in alle gevallen op voorhand uitgesloten te worden geacht dat de Wnb met de bescherming van plant- en diersoorten ook bescherming biedt aan het belang bij het behoud van een goede kwaliteit van de directe woon- en leefomgeving van natuurlijke personen. De belangen van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving kunnen zo verweven zijn met het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Bij de beantwoording van de vraag of verwevenheid als hiervoor bedoeld kan worden aangenomen, wordt in het bijzonder rekening gehouden met de afstand tussen de woning van appellant en het plangebied.
De afstand tussen de woning van [appellant sub 3] en het plangebied is ongeveer 14 km. Gelet op deze afstand houdt de kwaliteit van de directe leefomgeving van [appellant sub 3] onvoldoende verband met de bescherming van de das in het plangebied. Omdat het plan geen gevolgen voor de woon- en leefomgeving van [appellant sub 3] heeft, kan zijn betoog over het aangedragen ‘compromisplan’ evenmin tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
Nu het betoog in zoverre niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, behoeft het geen inhoudelijke bespreking.
8.       Het betoog van [appellant sub 3] dat het gemeentebestuur geen actieve rol heeft gespeeld in het betrekken van belanghebbenden in de besluitvorming slaagt niet. Dit betoog gaat over de gevolgde procedure. De Afdeling stelt vast dat de in de wet geregelde procedure is gevolgd. In deze procedure heeft [appellant sub 3] een zienswijze naar voren kunnen brengen over het ontwerpplan en deze zienswijze heeft de raad blijkens paragraaf 7.3.40 van de plantoelichting inhoudelijk bij zijn afweging betrokken.
9.       Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 1]
Gelijktijdige vaststelling plannen De Hes
10.     [appellant sub 1] betoogt dat de plannen voor het westelijke deel en het oostelijke deel van De Hes gelijktijdig hadden moeten worden vastgesteld. De ruimtelijke gevolgen van beide plannen zijn nu onvoldoende in samenhang beoordeeld. Daarbij betoogt [appellant sub 1] dat het plan voor het westelijke deel van De Hes meer woningen mogelijk had moeten maken, zodat er minder woningen gebouwd hoeven worden in het oostelijke deel van De Hes. Vooral de voorgenomen bouwplannen in het oostelijke, Arnhemse, deel vindt hij te omvangrijk.
10.1.  De Afdeling stelt vast dat in het Stedenbouwkundig Plan (bijlage 1 bij de plantoelichting) de ontwikkelingen in het westelijke deel en oostelijke deel van De Hes integraal zijn beoordeeld. Ook het verkeersonderzoek (bijlage 2 bij de plantoelichting) ziet op beide deelontwikkelingen. De voor [appellant sub 1] relevante ruimtelijke gevolgen zijn dus wel integraal beoordeeld. Zonder verdere toelichting van [appellant sub 1] valt daarom niet in te zien dat de ruimtelijke gevolgen van het vastgestelde plan onvoldoende in samenhang zijn beoordeeld. Voor die beoordeling van de ruimtelijke gevolgen was het niet nodig om beide plannen gelijktijdig vast te stellen. Bovendien kon voor deze ontwikkeling ook niet één bestemmingsplan worden vastgesteld, omdat voor beide delen een andere raad het bevoegd gezag is. Overigens stelt de Afdeling vast dat, zoals hierboven al vermeld, het gemeentebestuur van Arnhem heeft medegedeeld dat het woningbouwplan voor het oostelijke deel geen doorgang zal vinden.
De Afdeling stelt verder vast dat het aantal woningen in De Hes was voorzien op ruim 404 voor het gehele gebied, waarvan 313 in de gemeente Renkum. Het overgrote deel van de woningen was dus al voorzien in het westelijke deel van De Hes. Het aangevoerde bevat geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat het in westelijke deel van De Hes toegelaten aantal woningen te laag is en daarom in strijd met een goede ruimtelijke ordening is.
De vraag of in het oostelijke deel van De Hes eventueel minder woningen gebouwd zouden moeten worden, vanwege de ruimtelijke gevolgen van dat aantal woningen voor [appellant sub 1], is iets wat bij de beoordeling van dat plan hoort. Dit laatste geldt ook voor de andere aspecten uit het beroepschrift van [appellant sub 1] die specifiek zien op het oostelijke deel van De Hes.
Het betoog slaagt niet.
Verkeersveiligheid
11.     [appellant sub 1] betoogt dat de beoogde ontsluiting over De Schutterij en de rotonde in de Utrechtseweg tot verkeersonveilige situaties zal leiden. De verkeersdruk is al hoog en de verkeerssituatie onoverzichtelijk. De uitkomsten van het verkeersmodel komen [appellant sub 1] niet realistisch voor, omdat de huidige situatie volgens hem al overbelast is. Hij draagt een alternatieve ontsluiting op de Utrechtseweg aan, nabij de spoorbrug.
11.1.  Aan het bestemmingsplan ligt een verkeerskundig onderzoek ten grondslag (bijlage 4 bij de plantoelichting). Hierin wordt geconcludeerd dat de verwachte intensiteiten op de nieuwe Hesweg en De Schutterij na realisatie van De Hes met minder dan 2.600 onderscheidenlijk 3.300 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etm) ruim onder de capaciteit van deze wegen van 6.000 mvt/etm blijven. Voor de verkeersafwikkeling is de rotonde in de Utrechtseweg als maatgevend beschouwd. Hiervoor is berekend dat de verhouding tussen verkeersintensiteit en de maximale capaciteit onder de algemeen geaccepteerde grenswaarde blijft, zodat de afwikkeling nog voldoende is. Ook op kruispuntniveau in de spits is het verkeer op De Schutterij vlot en veilig af te wikkelen. De aansluiting van de nieuwe Hesweg op De Schutterij kent veel lagere intensiteiten waardoor afwikkeling van het verkeer ook daar geen probleem is.
11.2.  Wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd, geeft de Afdeling geen aanleiding om aan de uitkomsten van het verkeerskundig onderzoek te twijfelen. Zijn stelling dat de verkeersdruk al hoog is en de verkeerssituatie onoverzichtelijk is en zijn indruk dat de uitkomsten van het gehanteerde verkeersmodel volgens hem niet realistisch zijn, zijn daarvoor te weinig concreet. Op grond van het verkeerkundig onderzoek heeft de raad deugdelijk gemotiveerd dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen voor de verkeerssituatie op De Schutterij en bij de rotonde in de Utrechtseweg heeft.
Het door [appellant sub 1] voorgestelde alternatief is volgens de raad niet zonder meer mogelijk, niet wenselijk en niet nodig. Die zou te dicht op de bestaande rotonde komen en leidt tot een groter ruimtebeslag, terwijl uit het verkeerskundig onderzoek blijkt dat de bestaande ontsluiting op de Utrechtseweg toereikend is. Daarmee heeft de raad de door [appellant sub 1] voorgestelde alternatieve ontsluiting afgewogen bij de vaststelling van het plan en toereikend gemotiveerd waarom niet voor dat alternatief is gekozen.
Het betoog slaagt niet.
Participatie
12.     Het betoog van [appellant sub 1] dat het heeft ontbroken aan gedegen participatie en afstemming slaagt niet. De Afdeling stelt namelijk vast dat de in de wet geregelde procedure is gevolgd. In deze procedure heeft [appellant sub 1] een zienswijze naar voren kunnen brengen over het ontwerpplan en deze zienswijze heeft de raad blijkens paragraaf 7.3.36 van de plantoelichting inhoudelijk bij zijn afweging betrokken.
Conclusie
13.     Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van de Vereniging
Bouwhoogte
14.     De Vereniging betoogt dat ten onrechte is afgeweken van het uitgangspunt van ‘bouwen onder kroonhoogte’ uit het Stedenbouwkundig Plan. Het toepassen van hoogbouw boven de boomkroonhoogte doet volgens de Vereniging ernstige afbreuk aan het huidige groene karakter van het gebied, in het bijzonder dat van de Oosterbeekse akkers. De afwijking van het uitgangspunt is niet gemotiveerd en daardoor is ook onduidelijk hoe de raad de betrokken belangen heeft gewogen. Er wordt wel gemotiveerd dat sprake is van een verstedelijkingspatroon langs de Utrechtseweg, maar daarvan is ten westen van de spoorlijn nog geen sprake. Een alternatieve inrichting van het plangebied om met de bouwhoogte onder de boomkroonhoogte te blijven, is niet onderzocht. Op de zitting heeft de Vereniging nader aangevoerd dat in diverse beleidsdocumenten van de raad staat dat de bestaande zichtlijnen over de Oosterbeekse akkers een te beschermen kenmerk zijn. Door het bouwen boven de boomkroonhoogte wordt dit kenmerk aangetast, aldus de Vereniging.
14.1.  Aan het bestemmingsplan ligt een Stedenbouwkundig Plan (bijlage 1 bij de plantoelichting) ten grondslag. In dit Stedenbouwkundig Plan is onderkend dat er twee bouwvolumes van acht bouwlagen boven de boomkroonhoogte uit zullen komen. Deze twee bouwvolumes zijn daarin namelijk nadrukkelijk als uitzonderingen benoemd op het principe ‘bouwen onder boomkroonhoogte’. Met name op pagina 52-57 van het Stedenbouwkundig Plan wordt deze stedenbouwkundige keuze toegelicht en inzichtelijk gemaakt met afbeeldingen. Kort gezegd komt deze motivering erop neer dat hoogbouw nodig is om zowel te voldoen aan de regionale woningbouwopgave als aan het beleid om zoveel mogelijk groen op maaiveldniveau te sparen. Door de gebouwen met een bouwhoogte boven de boomkruinhoogte zo rank mogelijk te houden, blijft het landschap met het groene silhouet dominant. In het Stedenbouwkundig Plan is bij de motivering waarom deze twee uitzonderingen zijn gemaakt ook het zicht vanaf de Oostbeekse akkers op de bosrand betrokken. De raad heeft zich dus rekenschap gegeven van de gevolgen van de toegelaten bouwhoogte en heeft deze aanvaardbaar gevonden. De raad heeft zijn afweging in zoverre ook deugdelijk gemotiveerd. Daarbij heeft de raad op de zitting nader toegelicht dat het genoemde verstedelijkingspatroon alleen ziet op de gronden ten oosten van de spoorlijn en niet op het door de Vereniging veronderstelde deel van de Utrechtseweg ten westen van de spoorlijn.
Naar het oordeel van de Afdeling zijn de toegekende bouwhoogtes ook niet in strijd met het door de Vereniging op de zitting genoemde beleid van de raad. Dit beleid ziet op de zichtlijnen over de Oosterbeekse akkers, die buiten het plangebied liggen. Deze openheid van de Oosterbeekse akkers verandert niet als gevolg van het plan.
Het betoog slaagt niet.
Gelders natuurnetwerk
15.     De Vereniging betoogt dat de voorgenomen woningbouw zal leiden tot negatieve gevolgen voor de Slijpbeek. De Slijpbeek is onderdeel van het Gelders natuurnetwerk.
15.1.  Artikel 2.39 (bescherming kwaliteit Gelders natuurnetwerk) van de Omgevingsverordening luidt:
"1. Voor zover een bestemmingplan van toepassing is op het Gelders natuurnetwerk wordt een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toegelaten als die geen nadelige gevolgen kan hebben voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang als bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone.
2. Er is geen sprake van nadelige gevolgen voor de oppervlakte als die in overeenstemming met paragraaf 2.6.2 worden gecompenseerd:
a. buiten het Gelders natuurnetwerk; of
b. in het Gelders natuurnetwerk op gronden die op de ambitiekaart bij het Natuurbeheerplan zijn aangeduid met code N00.01."
15.2.  In het bestemmingsplan is aan de Slijbeek de bestemming "Water - specifiek Ecologische doelstelling (SED-wateren) toegekend:
"5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - Specifiek Ecologische Doelstelling (SED-wateren)' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
b. het behoud, herstel en ontwikkeling van wateren die primair afhankelijk zijn van:
1. de waterkwaliteit ter plaatse;
2. de watervoerendheid en doorstroming;
c. het behoud, herstel en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel aan deze gronden eigen natuur-, ecologische- en landschapswaarden;
met daarbij behorende:
d. oevers en taluds;
e. bruggen en duikers voor kruisingen met (weg)verkeer."
15.3.  De Afdeling stelt vast dat door het plangebied de Slijpbeek loopt. In de Omgevingsverordening Gelderland is de Slijpbeek aangewezen als onderdeel van het Gelders natuurnetwerk. Dit betekent op grond van artikel 2.39 van de Omgevingsverordening dat een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen mag toegelaten als die geen nadelige gevolgen kan hebben voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang als bedoeld in de bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone. De Afdeling stelt verder vast dat in het bestemmingsplan aan de Slijpbeek de bestemming "Water - specifiek Ecologische doelstelling (SED-wateren)" is toegekend. In artikel 5.1 van de planregels is de Slijpbeek daarmee bestemd voor, samengevat weergegeven, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en het behoud, herstel en ontwikkeling van wateren. De bestemming maakt geen nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk die negatieve effecten voor de Slijpbeek kan hebben. Dit is in overeenstemming met artikel 2.39 van de Omgevingsverordening. Omdat artikel 2.39 van de Omgevingsverordening geen externe werking heeft, kunnen de toegelaten ontwikkelingen in de omgeving van de Slijpbeek niet leiden tot het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met de Omgevingsverordening is vastgesteld.
Het betoog slaagt niet.
Verkeer
16.     De Vereniging betoogt dat onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de verkeerssituatie op de Klingelbeekseweg, die is ingericht als fietsstraat. Dat de toename van verkeer op deze weg beperkt zal blijven, heeft de raad volgens de Vereniging niet gemotiveerd.
16.1.  Aan het bestemmingsplan ligt een verkeerskundig onderzoek ten grondslag (bijlage 4 bij de plantoelichting). Hierin staat dat er op de Klingelbeekseweg nauwelijks sprake zal zijn van een verkeerstoename omdat veruit het meeste gemotoriseerd verkeer via de kortste en snelste route via de nieuwe Hesweg en Utrechtsweg zal rijden. In aanvulling hierop heeft de raad gemotiveerd dat een beperkte toename van autoverkeer weliswaar niet is uit te sluiten, maar dat de Klingelbeekseweg dit wat betreft wegprofilering en wegcategorisering goed kan verwerken. De Klingelbeekseweg kan worden gecategoriseerd als erftoegangsweg met een capaciteit van 4.000 tot 6.000 mvt/etm. Deze capaciteit zal niet worden overschreden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad hiermee deugdelijk gemotiveerd dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor het verkeer op de Klingelbeekseweg. Hierbij betrekt de Afdeling dat de enkele keuze om de Klingelbeekseweg in te richten als fietsstraat niet betekent dat iedere toename van gemotoriseerd verkeer op deze weg niet aanvaardbaar is.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
17.     Het beroep van de Vereniging is ongegrond.
Conclusie
18.     De beroepen zijn ongegrond.
19.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Boer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2025
745