202406341/1/A3.
Datum uitspraak: 17 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 september 2024 in zaak nr. 23/8716 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2023 heeft de burgemeester de woning aan de [locatie] in Rotterdam voor drie maanden gesloten.
Bij besluit van 16 november 2023 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 september 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak aan de orde gesteld op een zitting op 5 november 2025, waar niemand is verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] is huurder van de woning aan de [locatie] in Rotterdam. De woning wordt verhuurd via de Stichting (Z)Onderdak, die dak- en thuislozen onderdak en begeleiding biedt. Uit een bestuurlijke rapportage van de politie van 29 april 2023 blijkt dat buren in een korte periode verschillende meldingen van overlast hebben gedaan. Verder heeft de politie bij bezoeken onder andere attributen voor het gebruik van drugs en messen aangetroffen. [appellant] heeft verklaard dat een ander (hierna: A) in de woning drugs heeft bereid en van daaruit heeft verkocht, aldus de bestuurlijke rapportage. Naar aanleiding van deze rapportage heeft de burgemeester de woning voor drie maanden gesloten. De rechtbank heeft de sluiting in stand gelaten.
2. [appellant] betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het sluiten van de woning noodzakelijk was. Hij stelt dat in de woning geen handelshoeveelheid drugs is gevonden en dat de daar aangetroffen attributen waren bestemd voor eigen gebruik. Er is geen sprake van drugshandel vanuit de woning. Verder was er geen "loop" naar de woning. Dat één buurvrouw meldingen heeft gedaan van vele bezoekers is voor dat feit onvoldoende. Bovendien kwamen deze personen alleen langs voor de gezelligheid. Verder voert [appellant] aan dat het niet noodzakelijk was om de woning te sluiten nadat A uit de woning was vertrokken, ook al omdat sindsdien geen nieuwe incidenten hebben plaatsgevonden.
In de tweede plaats betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de sluiting van de woning evenwichtig is. Hij stelt dat als gevolg van de sluiting de Stichting (Z)Onderdak de huurovereenkomst heeft opgezegd en hij voor woonruimte is aangewezen op maatschappelijke opvang. Verder heeft hij een binding met de woning, omdat hij zorg ontvangt van Stichting (Z)Onderdak. Daarnaast kampt hij met PTSS (posttraumatische stressstoornis) vanwege oorlogservaringen, heeft hij een drugsverslaving en is hij lichamelijk beperkt vanwege een verkeersongeval. Ook verkeert hij financieel niet in een rooskleurige situatie. Ten slotte kan zijn handelen hem minder worden verweten vanwege psychische problemen, aldus [appellant].
2.1. In haar uitspraak van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922, heeft de Afdeling de uitgangspunten weergegeven waarvan zij zal uitgaan bij haar beoordeling van besluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De Afdeling verwijst voor deze uitgangspunten daarom naar die uitspraak en zal deze hanteren bij de beoordeling van het hoger beroep. 2.2. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de sluiting van de woning noodzakelijk was. Weliswaar is in de woning geen handelshoeveelheid drugs gevonden, maar uit de bestuurlijke rapportage, waaronder de verklaring van [appellant] zelf, blijkt dat vanuit de woning werd gehandeld. De Afdeling onderschrijft de motivering van de rechtbank op dit punt in overweging 10.1 van de uitspraak.
Verder ziet de Afdeling in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding om anders dan de rechtbank te oordelen dat het sluiten van de woning onevenwichtig is. Zij volgt wat de rechtbank daarover heeft overwogen onder 12.1 tot en met 12.3.
De betogen slagen niet.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Maesen de Sombreff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2025
190-1146