ECLI:NL:RVS:2025:6146

Raad van State

Datum uitspraak
17 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
202406255/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering overname private schuld door de minister van Financiën

In deze zaak is in geschil of de minister van Financiën terecht heeft geweigerd om een private schuld van de appellante over te nemen, of dat hij toepassing had behoren te geven aan de hardheidsclausule in de Wet hersteloperatie toeslagen. De appellante had bezwaar gemaakt tegen de weigering van de minister om haar schuld over te nemen, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak. De appellante heeft hoger beroep ingesteld en de zaak werd behandeld op een zitting op 24 januari 2025. Tijdens deze zitting heeft de appellante aanvullende stukken overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt over de hardheidsclausule. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een tussenuitspraak van 21 mei 2025 de appellante de gelegenheid gegeven om haar standpunt verder te onderbouwen. Na beoordeling van de overgelegde stukken concludeerde de Afdeling dat de minister niet verplicht was de hardheidsclausule toe te passen. De Afdeling oordeelde dat de appellante niet in een situatie van structurele financiële nood verkeert en dat de overgelegde medische verklaringen onvoldoende bewijs leveren voor een concreet risico op verlies van verdienvermogen. Uiteindelijk bevestigde de Afdeling de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202406255/2/A2.
Datum uitspraak: 17 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2024 in zaak nr. 24/56 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Financiën
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2023 heeft de minister geweigerd een private schuld van [appellante] over te nemen.
Bij besluit van 28 november 2023 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 augustus 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 24 januari 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. F.R.G. Keijzer en mr. A.F. Malikzada, beiden advocaat in Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. E.C.I. Ramlal-Meenderman en mr. M.R. van der Eerden, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 21 mei 2025 heeft de Afdeling [appellante] in de gelegenheid gesteld om haar standpunt ten aanzien van de hardheidsclausule nader te onderbouwen.
[appellante] heeft op 16 juli 2025 en op 13 augustus 2025 nadere stukken ingediend. De minister heeft op 8 oktober 2025 een reactie daarop ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht opnieuw op een zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.       In deze zaak is in geschil of de minister terecht geweigerd heeft om een private schuld van [appellante] over te nemen, of dat hij toepassing had behoren te geven aan de hardheidsclausule die is opgenomen in de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht). Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van de Afdeling van 21 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2309.
2.       De Afdeling heeft in deze tussenuitspraak eerst, onder 6.1-6.11, geoordeeld dat het betoog van [appellante] over toetsing aan algemene rechtsbeginselen niet slaagt. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak vervolgens het beroep dat [appellante] heeft gedaan op de hardheidsclausule beoordeeld. De Afdeling heeft, onder 7.7 van de tussenuitspraak, geoordeeld dat zij op basis van de tot aan de sluiting van het onderzoek door [appellante] overgelegde gegevens van oordeel is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de minister de hardheidsclausule niet heeft hoeven toepassen.
3.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling, onder 8 en 9, overwogen dat zij in de omstandigheden van het geval aanleiding heeft gezien om [appellante] een laatste gelegenheid te geven om haar beroep op de hardheidsclausule te onderbouwen. Daarbij heeft zij betrokken dat [appellante] op de zitting heeft toegelicht dat haar verdiencapaciteit onder druk staat, doordat als gevolg van medische problemen al enige tijd het risico bestaat dat zij haar inkomen verliest, waardoor op korte termijn een uitzichtloze situatie zal ontstaan. Verder heeft [appellante] op de zitting desgevraagd laten weten dat zij met behulp van de ondersteuner van het herstelteam van de gemeente een samenhangend beeld van de ernst van haar financiële situatie kan geven en dat met nadere stukken kan onderbouwen. De Afdeling heeft [appellante] daarom gelegenheid gegeven om nadere gegevens over haar medische situatie, de mogelijke maar wel concrete en actuele gevolgen daarvan op haar verdienvermogen en haar financiële situatie in het geding te brengen, waaronder in ieder geval een overzicht van haar structurele en incidentele inkomsten, haar maandelijkse vaste en incidentele uitgaven, haar actuele schuldenlast en eventuele incassomaatregelen of aankondigingen daarvan en haar actuele afloscapaciteit.
3.1.    [appellante] heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak de volgende stukken overgelegd: een budgetoverzicht en een toelichting daarbij van de ondersteuner van het buurtteam, een verklaring van haar fysiotherapeut, en een screenshot van onderzoeksuitslagen van haar behandelend orthopeed.
3.2.    De Afdeling begrijpt dat [appellante] zich graag zou bevrijden van de schuld van € 24.537,49 aan Beobank NV/SA, die door de toeslagenaffaire op haar drukt. De Afdeling is echter van oordeel dat uit de door [appellante] overgelegde gegevens niet alsnog blijkt dat sprake is van structurele financiële nood. Uit het overgelegde budgetoverzicht blijkt dat [appellante], met een inkomen van € 3.602,92 netto per maand, niet in een situatie van betalingsproblemen verkeert. Daarbij volgt uit het overgelegde overzicht dat sommige van de daarop opgenomen posten ruim zijn begroot, of geheel vermijdbaar zijn. Verder is niet gebleken dat de schuld aan Beobank NV/SA inmiddels opeisbaar is geworden. De Afdeling is verder van oordeel dat ook niet is gebleken dat sprake is van medische problemen die een voldoende concreet aanknopingspunt geven dat verlies van verdienvermogen bij [appellante] een concrete mogelijkheid is. Daarvoor is de overgelegde verklaring van de fysiotherapeut die haar behandelt na een orthopedische ingreep onvoldoende. Daaruit blijkt weliswaar dat [appellante] om financiële redenen na de ingreep en na een betermelding door haar werkgever eerder weer met werken is begonnen dan hij adviseerde, maar ook dat herstel en belastbaarheid overeenkomstig de verwachting verbetert. Ook is [appellante] weerbaar gebleken in het traject van revalidatie. Daarmee is de Afdeling van oordeel dat de minister zich, ook in het licht van de alsnog overlegde stukken, op het standpunt heeft mogen stellen dat hij de schuld van [appellante] niet op basis van de hardheidsclausule heeft hoeven overnemen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4.       Gelet op wat hiervoor en in de tussenuitspraak is overwogen, is het hoger beroep ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
5.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. J.F. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.S. de Jong, griffier.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. De Jong
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2025
1014