202300602/1/A3.
Datum uitspraak: 17 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2023 in zaak nr. 22/3157 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2022 heeft de burgemeester de woning aan de [locatie] in Rotterdam voor drie maanden gesloten.
Bij besluit van 23 mei 2022 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 januari 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak aan de orde gesteld op een zitting van 5 november 2025, waar niemand is verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] is huurder van de woning aan de [locatie] in Rotterdam. In een bestuurlijke rapportage van 9 november 2021 staat dat de politie naar aanleiding van een anonieme melding over drugshandel vanuit de woning twee observaties heeft gedaan. Bij deze observaties zijn mogelijke drugstransacties gezien. De politie heeft vervolgens de woning doorzocht en hard- en softdrugs en attributen voor het verwerken en verkopen van drugs gevonden. Verder zijn ook een boksbeugel, een stroomstootwapen en een alarmpistool gevonden. Naar aanleiding hiervan heeft de burgemeester de woning voor drie maanden gesloten. De rechtbank heeft de sluiting van de woning in stand gelaten.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het sluiten van de woning noodzakelijk is. Hij stelt dat onvoldoende feiten en omstandigheden zijn aangedragen, op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat in of vanuit de woning drugs werden verhandeld.
Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het sluiten van de woning evenredig is. Hij wijst erop dat de verhuurder de huurovereenkomst heeft ontbonden en hem op een zwarte lijst heeft geplaatst voor sociale verhuur. Hierdoor heeft hij geen woning en kan hij om die reden zijn kinderen niet zien volgens een omgangsregeling. Bovendien draagt de sluiting van de woning bij aan zijn toenemende schuldenlast, aldus [appellant].
2.1. In haar uitspraak van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922, heeft de Afdeling de uitgangspunten weergegeven waarvan zij zal uitgaan bij haar beoordeling van besluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De Afdeling verwijst voor deze uitgangspunten daarom naar die uitspraak en zal deze hanteren bij de beoordeling van het hoger beroep. 2.2. Voor zover [appellant] betoogt dat geen sprake is van een overtreding van de Opiumwet en de burgemeester niet bevoegd is om de woning te sluiten, volgt de Afdeling dit niet. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de burgemeester bevoegd is en de motivering in overweging 6.3, waarop dat oordeel is gebaseerd.
In wat [appellant] verder heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank dat de burgemeester de sluiting van de woning noodzakelijk heeft mogen achten en dat de burgmeester de belangen van de sluiting zwaarder heeft mogen wegen dan de belangen van [appellant]. De Afdeling onderschrijft daarbij de motivering van de rechtbank in de overwegingen 7.2 en 8.2 van de aangevallen uitspraak.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Maesen de Sombreff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2025
190-1146