ECLI:NL:RVS:2025:6167

Raad van State

Datum uitspraak
17 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
202408039/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplan en omgevingsvergunning in Purmerend met betrekking tot appartementencomplexen en maatschappelijke voorzieningen

Op 17 december 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over het bestemmingsplan "Koggenland - Luitje Broekemastraat 2024" en de bijbehorende omgevingsvergunning voor de bouw van appartementencomplexen in Purmerend. De raad van de gemeente Purmerend had op 24 oktober 2024 het bestemmingsplan vastgesteld en op 19 november 2024 een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van een appartementencomplex met 53 sociale huurwoningen en een maatschappelijke voorziening aan het Koggenland, en een appartementencomplex met 11 middeldure huurwoningen aan de Luitje Broekemastraat. Appellanten, bestaande uit bewoners van de omgeving, voerden aan dat er onvoldoende overleg met de buurt had plaatsgevonden en dat de plannen zonder communicatie waren gewijzigd. De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting op 23 september 2025, waar de appellanten en de raad van de gemeente Purmerend vertegenwoordigd waren. De Afdeling heeft in haar tussenuitspraak geoordeeld dat de raad binnen 20 weken het geconstateerde gebrek aan parkeergelegenheid moet herstellen, en dat de raad moet beoordelen of het plan niet leidt tot onaanvaardbare parkeeroverlast. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende parkeergelegenheid in relatie tot de nieuwe woningen en voorzieningen.

Uitspraak

202408039/1/R1.
Datum uitspraak: 17 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1] en anderen, allen wonend in Purmerend,
2.       [appellant sub 2], wonend in Purmerend,
appellanten,
en
1.       het college van burgemeester en wethouders van Purmerend,
2.       de raad van de gemeente Purmerend,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Koggenland - Luitje Broekemastraat 2024" vastgesteld.
Bij besluit van 19 november 2024 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een appartementencomplex en een maatschappelijke voorziening aan het Koggeland 88A - 88P, 90A - 90V en 92A - 92V en een appartementencomplex en het aanleggen van een inrit aan de Luitje Broekmastraat 35 - 55.
Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid.
Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
Het college en de raad hebben een verweerschrift ingediend.
Woonstichting Rochdale heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 23 september 2025, waar [appellant sub 1] en anderen, bij monde van [appellant sub 1], [twee andere appellanten], [appellant sub 2] en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door S. Koot en M.T. Mol, zijn verschenen. Verder is op de zitting Woonstichting Rochdale, vertegenwoordigd door mr. A. Kamphuis, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde] als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 18 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 9 oktober 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Omschrijving plan
3.       Het plan biedt een planologische regeling voor het oprichten van een appartementencomplex met 53 sociale huurwoningen en een maatschappelijke voorziening in de plint aan het Koggenland en een appartementencomplex met 11 middeldure huurwoningen aan de Luitje Broekemastraat 35-55. Woonstichting Rochdale zal deze woningen realiseren en verhuren.
Beide plangebieden liggen aan weerszijden van het park "De Driegang". Aan de westkant van de plangebieden ligt de Purmerringvaart. Op beide terreinen hebben tijdelijk schoolgebouwen gestaan. Het gebruik daarvan was beëindigd voor het vaststellen van het plan. Op het terrein van het plangebied Koggenland ligt ook een parkeerplaats, die voorziet in de parkeerbehoefte van een sportschool die direct naast dit plangebied staat.
[appellant sub 1] en anderen wonen in de omgeving van het plangebied, grotendeels aan de Luitje Broekemastraat. [appellant sub 2] woont op het perceel [locatie]. De kortste afstand tussen zijn woning en het plangebied Luitje Broekemastraat is ongeveer 65 m.
Ontvankelijkheid
4.       Woonstichting Rochdale betoogt dat [appellant sub 2] geen belanghebbende is bij beide besluiten, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel aan het Koggenland. Zij voert aan dat [appellant sub 2] op een afstand van hemelsbreed meer dan 100 m tot dit plangebied woont en dat de loopafstand tot dit plangebied nog groter is. [appellant sub 2] heeft bovendien ook geen rechtstreeks zicht op dat plangebied.
4.1.    De Afdeling overweegt dat [appellant sub 2] mogelijk gevolgen ondervindt op het gebied van cultuurhistorie, parkeren en verkeer als gevolg van de realisatie van dit plandeel. Verder acht de Afdeling het niet uitgesloten dat [appellant sub 2] vanuit zijn woning enig zicht zal hebben op de bebouwing in dit plandeel, die maximaal 20 m hoog zou kunnen worden. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 2] geen belanghebbende is bij de bestreden besluiten voor zover die betrekking hebben op het plangebied aan het Koggenland. Er is daarom geen aanleiding het beroep van [appellant sub 2] in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren.
Gronden gericht tegen de omgevingsvergunning
5.       Appellanten hebben geen afzonderlijke gronden tegen de omgevingsvergunning naar voren gebracht.
Gronden gericht tegen het plan
6.       [appellant sub 2] heeft op de zitting zijn beroepsgrond over de onduidelijkheid met betrekking tot de verschuiving van het bouwvlak in het plangebied Luitje Broekemastraat ingetrokken.
Procedurele gronden
Vooroverleg en participatie
7.       [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de raad plannen zonder overleg met de omgeving heeft veranderd en dat er onvoldoende communicatie en samenwerking met de buurt heeft plaatsgevonden. [appellant sub 2] betoogt verder dat de elektronisch raadpleegbare kaarten waarop de gemeentelijke Nota Groenkoers is uitgewerkt, zijn gewijzigd zonder hem te informeren. De status van het groen in de omgeving is volgens hem gewijzigd van "Frame" naar "Franje". Volgens de Nota Groenkoers had hij over die wijziging moeten worden geïnformeerd.
7.1.    De raad stelt dat het plan is opgesteld naar aanleiding van diverse inspraakavonden en gesprekken met omwonenden. De plannen zijn vervolgens op diverse punten aangepast. Verder stelt hij dat de toepasselijke wettelijke procedure is gevolgd. De status van het groen, zoals die is weergegeven op de kaarten op de gemeentelijke website, is volgens de raad nooit gewijzigd.
7.2.    Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in die eerdere fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Voor het overige hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] niet inzichtelijk gemaakt dat het plan in strijd met enige wettelijke procedureregel tot stand is gekomen. Het betoog dat het gemeentebestuur [appellant sub 2] had moeten informeren dat de gronden binnen het plangebied tot de groenstructuur "Frame" als bedoeld in de Nota Groenkoers zijn gaan behoren, nog daargelaten de juistheid van die stelling, kan evenmin slagen. In de Groenkoers noch elders is bepaald dat bestemmingsplannen slechts kunnen worden vastgesteld als burgers zijn geïnformeerd over de wijziging van Frame naar Franje zoals bedoeld in de Nota Groenkoers. De gronden van [appellant sub 2] met betrekking tot de wijziging van de uitvoeringskaarten kunnen alleen al daarom de rechtmatigheid van de beide bestreden besluiten niet raken.
Dit betoog slaagt niet.
Strijd met hogere regelgeving en beleid
Strijd met Omgevingsverordening
8.       [appellant sub 2] betoogt dat het plan in strijd is met artikel 6.77, derde lid, van de Omgevingsverordening Noord-Holland 2020. Hij voert aan dat uit de plantoelichting niet blijkt dat de provincie heeft ingestemd met de nu mogelijk gemaakte ontwikkeling.
8.1.    Artikel 6.77 van de Omgevingsverordening Noord-Holland 2020 luidt:
"1. Ter plaatse van het werkingsgebied Regionale waterkering voorziet het ruimtelijk plan in bescherming van de waterkerende functie door op deze functie toegesneden bestemmingen en regels.
2. Ter plaatse van het werkingsgebied beschermingszone regionale waterkering voorziet een ruimtelijk plan in een beschermingszone aan weerszijden van de waterkering waar geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toegestaan zijn.
3. In afwijking van het tweede lid zijn nieuwe ontwikkelingen mogelijk indien hierover blijkens de toelichting bij het ruimtelijk plan overeenstemming is bereikt tussen betrokken gemeenten, waterbeheerder en provincie."
8.2.    Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
8.3.    De Afdeling overweegt dat de door [appellant sub 2] ingeroepen bepaling kennelijk niet strekt ter bescherming van de belangen van de individuele inwoners van de betrokken gemeente waarop artikel 6.77 van de Omgevingsverordening Noord-Holland 2020 doelt. Artikel 8:69a van de Awb staat daarom in zoverre aan vernietiging van het plan in de weg.
Strijd met gemeentelijke Structuurvisie Purmerend 2005 - 2020 (hierna: de Structuurvisie)
9.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat het opgeven van de waterpartij in het park zich niet verhoudt met de in de Structuurvisie omschreven ambitie om te investeren in kwaliteit. De waterpartij in het plangebied is van groot belang voor recreatie en natuur. Bovendien verhoudt het plan zich niet met de wens van het gemeentebestuur om stenen in tuinen te vervangen door groen.
9.1.    De Afdeling stelt voorop dat de waterpartij van het park niet binnen de grenzen van het plangebied ligt en dat, door de voorziene groenstroken van 5 tot 7 m tussen de grens van het plangebied en de bouwvlakken binnen de plangebieden, het ook niet aannemelijk is dat de voorzieningen die het plan mogelijk maakt, die waterpartij aantasten. Verder hebben [appellant sub 1] en anderen niet inzichtelijk gemaakt waarom het plan aan de uitvoering van de ambities in de Structuurvisie in de weg staat. De in de Structuurvisie genoemde ambitie om te investeren in kwaliteit verbiedt niet het bouwen van woningen. Verder hebben [appellant sub 1] en anderen niet inzichtelijk gemaakt waarom het plan niet verenigbaar is met de wens van het gemeentebestuur om in tuinen bij woningen tegels te vervangen door gras. Dit betoog slaagt niet.
Woon- en leefklimaat
10.     [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de hittestress in de omgeving zal toenemen door het verdwijnen van groen en de toename van bebouwing. [appellant sub 1] en anderen betogen verder dat het plan ten onrechte niet bijdraagt aan klimaatbestendige nieuwbouw. Door het verdwijnen van groen zal ook de luchtkwaliteit afnemen.
Voorts betogen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] dat het groen moet worden aangepast zodat alle buurtbewoners hiervan kunnen profiteren. Het verdwijnen van groen zal volgens hen de gezondheid van omwonenden schaden op diverse onderdelen. Het plan had volgens hen meer moeten voorzien in natuurontwikkeling. Verder zal het uitzicht van de direct omwonenden worden aangetast door het verdwijnen van groen en door de hoogte van de bebouwing. [appellant sub 1] en anderen betogen dat alle geplande woningen op één locatie, namelijk die aan het Koggenland, geconcentreerd hadden moeten worden. Daarmee kan het groen bij hun eigen woningen worden gespaard.
[appellant sub 2] voert verder aan dat er een minimale afstand tussen de bestaande bomen en de voorziene bebouwing had moeten worden voorgeschreven, zoals die ook is aanbevolen in het Handboek bomen 2022. Ook is de aan het plan ten grondslag gelegde Bomen Effect Analyse (hierna: BEA) gebrekkig.
10.1.  Over de hittestress overweegt de Afdeling dat het, gelet op de onderlinge afstand van 65 m, het water van de naastgelegen Ringvaart, het tussenliggende groen en de maximaal toegestane bouwhoogte van 10 m, niet aannemelijk is dat appellanten zelf hittestress zullen ondervinden door de voorziene ontwikkeling.
Voor zover zij opkomen voor hittestress bij de toekomstige bewoners, overweegt de Afdeling als volgt. Het belang dat uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening vanwege hittestress bij de nieuwe woningen geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat is niet het belang van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] als omwonenden. Vaste rechtspraak van de Afdeling is dat een appellant die zich beroept op normen voor de bepaling van wat een goede ruimtelijke ordening vereist uit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat, zich vanwege artikel 8:69a van de Awb niet met succes kan beroepen op mogelijke risico's voor de gezondheid van toekomstige bewoners van het plangebied, zie daarvoor de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.12. Dit betoog kan dus niet leiden tot vernietiging van het plan. De Afdeling zal dit betoog daarom niet inhoudelijk bespreken.
10.2.  Over de luchtkwaliteit heeft de raad aan de hand van een berekening gesteld dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de daarvoor geldende normen. Appellanten hebben dat niet gemotiveerd bestreden. De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat de raad het plan niet vanwege de luchtkwaliteit had mogen vaststellen. Dit betoog slaagt niet.
10.3.  Over het verlies aan uitzicht, overweegt de Afdeling dat de raad heeft gesteld dat volgens de gemeentelijke Hoogbouwvisie Purmerend een maximale hoogte van 8 lagen op wijkniveau toelaatbaar is. De toegestane bebouwing voldoet aan dit uitgangspunt, maar vanwege de bezwaren uit de buurt is dit bijgesteld tot 6 bouwlagen voor het plangebied Koggenland, aldus de raad.
De Afdeling overweegt dat het aannemelijk is dat de te realiseren gebouwen in het plangebied Koggenland het uitzicht vanuit de woningen aan de Luitje Broekemastraat in zekere mate aantasten. Gelet op de Hoogbouwvisie en op de afstand en de aanwezigheid van het park tussen de woningen aan de Luitje Broekemastraat en het voorziene gebouw aan het Koggenland, heeft de raad, bij afweging van de betrokken belangen, mogen stellen dat de aantasting van de omgeving niet zodanig is, dat het plan zo niet had kunnen worden vastgesteld.
10.4.  Wat betreft de bouwhoogte in het plandeel aan de Luitje Broekemastraat overweegt de Afdeling dat de maximaal toegestane bouwhoogte daar 10 m is. De toegestane bouwhoogte in de omgeving is daarmee vergelijkbaar, zodat de raad heeft mogen stellen dat het plan voor zover dat op dit gebied ziet, niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de omgeving.
10.5.  Over het verlies van de bomen en ander groen overweegt de Afdeling dat door het realiseren van het plan weliswaar enig groen zal verdwijnen, maar dat de raad heeft mogen stellen dat er in de omgeving voldoende groen overblijft.
10.6.  Over de BEA overweegt de Afdeling dat de raad in de nota van zienswijzen is ingegaan op de kritiek van [appellant sub 2] op deze analyse. [appellant sub 2] heeft - ook op de zitting - niet onderbouwd waarom de weerlegging van zijn kritiek onjuist zou zijn. Verder heeft [appellant sub 2] niet inzichtelijk gemaakt waarom het bouwvlak voor de woningen aan de Luitje Broekemastraat anders zou moeten worden vastgesteld dan het bouwvlak zoals dat op basis van de BEA is vastgesteld. Dit betoog slaagt niet.
10.7.  Het voorgaande leidt de Afdeling tot de slotsom dat wat appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad na afweging van de betrokken belangen zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de voorziene bebouwing in beide plangebieden geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van appellanten tot gevolg heeft. De raad heeft daarom redelijkerwijs geen aanleiding hoeven zien alle woningen te concentreren binnen het plangebied aan het Koggenland. Het betoog slaagt niet.
Cultuurhistorie
11.     [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat het plan een onaanvaardbare aantasting van de cultuurhistorische waarden van de omgeving met zich zal brengen. Zo zullen onder meer vier beschermde bomen worden gekapt. [appellant sub 2] betoogt dat het plan niet in overeenstemming met de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (hierna: de Leidraad) is. De afstand van de ringvaart tot de toekomstige bebouwing is namelijk geen 40 m maar 13 m. Ook is het plan in strijd met de Strategische Gebiedsvisie De Purmer 2035 (hierna: SGDP 2035), omdat volgens hen het zicht op de dijk niet wordt vrijgehouden.
11.1.  De raad stelt voorop dat in het plangebied zelf geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn en dat het plangebied ook geen deel uitmaakt van een beschermd stadsgezicht of ander cultuurhistorisch waardevol gebied.
Over de beschermde bomen stelt de raad, dat voor de ontwikkeling aan het Koggenland vier bomen gekapt worden, waarvan drie een beschermde status hebben. Het zijn drie iepen en één lijsterbes. De kap is noodzakelijk om een toegankelijk terrein voor auto's en de aanleg van voldoende parkeerplaatsen voor het toekomstige woongebouw mogelijk te maken. Ter compensatie van de drie kapvergunningplichtige bomen worden drie iepen teruggeplant. Twee daarvan komen te staan in het verlengde van de rij bomen langs het fietspad en één komt te staan tussen de huidige iepen in het plantvak. Voor de ontwikkeling aan de Luitje Broekemastraat wordt een kapvergunning aangevraagd voor een boom ter plaatse van de beoogde inrit naar het parkeerterrein. Deze boom heeft een beschermde status. Het gaat om een iep. Ter compensatie wordt een iep geplant in het verlengde van de aanwezige bomenrij tussen het water en de rijweg, langs de Luitje Broekemastraat. Daarnaast zullen ten behoeve van de toegankelijkheid van het terrein voor bouwverkeer drie bomen gekapt worden. Het gaat om een iep en twee lijsterbessen. Deze bomen hebben eveneens een beschermde status. Na de bouwwerkzaamheden zal de oorspronkelijke bomenstructuur hersteld worden door het planten van drie nieuwe bomen op deze plekken. Daarmee wordt de huidige bomenstructuur behouden.
Appellanten hebben niet overtuigend bestreden dat de kap van de bomen noodzakelijk is voor de uitvoering van het plan. Verder ziet de Afdeling in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de raad, na afweging van de betrokken belangen, het plan uit oogpunt van het beschermen van waardevolle bomen niet zo had mogen vaststellen. Daarbij merkt de Afdeling nog op dat de kapvergunning inmiddels onherroepelijk is geworden. Dit betoog slaagt niet.
11.2.  Over de Leidraad en de SGDP heeft de raad toegelicht dat de Leidraad een provinciale handreiking is die bedoeld is om te helpen bij het onderbouwen en beoordelen van ruimtelijke ontwikkelingen die invloed kunnen hebben op het landschap en de cultuurhistorie. De raad stelt dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming met de Leidraad is. In de toelichting op het bestemmingsplan is aangegeven dat de Cultuurhistorische Waardenkaart aantoont dat de locaties aan weerszijden van een historische waterloop liggen. Deze waterloop ligt echter niet binnen de grenzen van dit bestemmingsplan en zal geen nadelige gevolgen ondervinden van de nieuwbouw. Dat geldt ook voor de Purmerringvaart. Het plangebied bevindt zich ten oosten van de dijksloot, onderaan het groene talud. De hoogte van het maaiveld verandert niet of nauwelijks door de nieuwbouw. De ringdijk zelf blijft vrij en herkenbaar. Daarmee is de ontwikkeling ook in overeenstemming met de SGDP 2035, waarin het vrijhouden van zicht op de dijk expliciet wordt benoemd. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben de bovengenoemde standpunten van de raad onvoldoende overtuigend bestreden. De Afdeling ziet daarom in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met de Leidraad of de SGDP 2035. Dit betoog slaagt niet.
De afstand van minimaal 40 m heeft volgens de raad betrekking op de vaart, terwijl de door appellant aangehaalde afstand van 13 m betrekking heeft op de ringdijk. Laatstgenoemde afstand is vaker aangehouden voor bestaande (woon)bebouwing in de omgeving. Appellanten hebben niet inzichtelijk gemaakt waarom bij het aanhouden van een afstand van 40 m tot de Ringvaart de cultuurhistorische waarden daarvan onaanvaardbaar worden aangetast. Dit betoog slaagt niet.
Verkeer
12.     [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat het plan leidt tot verkeersoverlast en een verslechtering van de verkeersveiligheid. Zij voeren aan dat de Luitje Broekemastraat is uitgevoerd als woonerf en dat auto’s elkaar nu al moeilijk kunnen passeren. De verkeerssituatie bij hun woningen als gevolg van het plan zal ook leiden tot belemmeringen voor hulpdiensten.
12.1.  De raad heeft gesteld dat het aantal verkeersbewegingen van en naar de toekomstige woningen aan de Luitje Broekemastraat zo laag is, dat de verkeersveiligheid niet zal worden aangetast. Hij wijst erop dat de ontsluiting van dit plangebied via de Luitje Broekemastraat en vervolgens de Clara Visserstraat zal gaan. De verkeersintensiteit van de Clara Visserstraat bedraagt ongeveer 1.773 motorvoertuigen per etmaal. Een toename van ongeveer 40 voertuigbewegingen (circa 2% van het totaal) is door de aanwezige straten goed op te vangen, ook omdat de extra voertuigbewegingen verspreid over de dag plaats zullen vinden, aldus de raad. Voor zover appellanten stellen dat de Luitje Broekemastraat te smal is voor een goede verkeersafwikkeling, stelt de raad dat in de huidige situatie automobilisten af en toe moeten wachten om elkaar bij smalle gedeeltes van de weg te kunnen passeren. Het is volgens hem niet aannemelijk dat de geringe toename aan autobewegingen tot gevolg heeft dat automobilisten op dit plekken zo lang zullen moeten gaan wachten om elkaar te passeren dat dit tot verkeersonveilige situaties of belemmeringen voor hulpdiensten zal leiden.
[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben het voorgaande onvoldoende overtuigend bestreden. De Afdeling ziet in het aangevoerde daarom geen grond voor het oordeel dat de raad het plan uit oogpunt van verkeersoverlast of verkeersveiligheid niet zo had kunnen vaststellen. Dit betoog slaagt niet.
Parkeeroverlast
13.     [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] vrezen parkeeroverlast. [appellant sub 2] voert aan dat de parkeerbehoefte wat het plangebied Koggenland betreft niet goed is onderbouwd. Hij wijst erop dat de bestaande parkeerplaats aan het Koggenland al volledig wordt opgevuld.
13.1.  Hoewel de vraag of er voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd pas in het kader van de procedure van de omgevingsvergunning voor bouwen aan de orde zal komen, moet de raad bij de vaststelling van het plan al wel bezien of kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:248, onder 9.2.
13.2.  De raad heeft gesteld dat de parkeerbehoefte die wordt gegenereerd door de voorziene woningen en voorziening, kan worden opgelost op het - uit te breiden - parkeerterrein binnen het plangebied. Hij heeft daartoe een op het plangebied Koggenland toegespitste parkeerbalans overgelegd. De Afdeling zal de beroepsgrond over parkeren behandelen aan de hand van deze parkeerbalans.
13.3.  Artikel 10.2 van de planregels luidt: "Bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of het gebruiken van gronden of bouwwerken dient ten minste voldaan te worden aan de parkeernorm van:
a. 1,5 parkeerplaatsen per woning een oppervlak tussen 40 en 65 m2;
b. 1,7 parkeerplaatsen per woning met een oppervlak tussen 65 m2 - 120 m2;
c. 4,5 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak voor het wijkcentrum."
13.4.  In de parkeerbalans die de raad heeft overgelegd, is voor het maatgevende moment, namelijk een werkdagavond, een berekening gemaakt van de verwachte parkeerbehoefte van de voorzieningen die het plan mogelijk maakt, en de parkeerbehoefte van de sporthal die nabij het parkeerterrein is gevestigd.
Bij de in het plan voorgeschreven parkeernorm van 1,5 parkeerplek per woning en rekening houdend met aanwezigheidspercentages van 90% en 80% voor respectievelijk bewoners en bezoekers, zouden voor de 53 nieuwe woningen in totaal afgerond 71 parkeerplekken nodig zijn. Voor het wijkcentrum zou op het maatgevende moment 1 parkeerplek nodig zijn. Voor de sporthal is een parkeerbehoefte van 53 parkeerplekken berekend.
De raad heeft op basis van de berekende behoefte van de woningen, de maatschappelijk voorziening en de sporthal gesteld dat 123 parkeerplekken nodig zijn en dat de parkeerplekken worden uitgebreid van 69 naar 124. De raad heeft echter niet bestreden dat het bestaande parkeerterrein volledig wordt benut. Uitgaande van een volledige bezetting van het huidige parkeerterrein, zouden op grond van de berekening van de benodigde plekken voor de woningen en de maatschappelijke voorziening meer parkeerplekken nodig zijn dan de 124 plekken waarvan de raad uitgaat, namelijk 141. Dit aantal is de opstelsom van 71 (woningen), 1 (maatschappelijke voorziening) en 69 (bestaande plekken). Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat in de maatgevende periode en in onder representatieve omstandigheden het plan niet leidt tot onaanvaardbare parkeeroverlast. Het betoog slaagt.
Verzakking dijk
14.     [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] vrezen voor verzakking van de ringdijk, die tussen de plangebieden en de Purmerringvaart ligt, en van een dijkwoning naast de dijk.
14.1.  De raad stelt dat het waterschap een positief advies over het plan heeft afgegeven en dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het waterschap zich bij het opstellen van het advies geen rekenschap heeft gegeven van de (stabiliteit van de) dijk en de dijkwoning. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben niet voldoende onderbouwd op grond waarvan de Afdeling tot de conclusie zou moeten komen dat de raad niet op het positieve advies van het waterschap heeft mogen afgaan en het plan niet zo had mogen vaststellen. Dit betoog slaagt niet.
Overige gronden
15.     [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat het plan leidt tot trillingschade aan hun woningen en onveilige situaties tijdens het bouwen. Verder betogen [appellant sub 1] en anderen dat in strijd met afspraken met de raad 50% van het speelveld voor bebouwing worden gebruikt en dat het gemeentebestuur bij de bouw van hun eigen woningen heeft verklaard dat het groen niet zou wijzigen.
15.1.  De Afdeling stelt voorop dat op de raad de verplichting rust te bezien of het plan kan worden uitgevoerd zonder een onaanvaardbaar risico voor het perceel en de woningen van [appellant sub 1] en anderen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:571, onder 13.2). De wijze waarop uiteindelijk wordt voorzien in de fundering van de te bouwen woningen is echter een kwestie van uitvoering die in het kader van deze procedure voor zover die ziet op het plan niet aan de orde kan komen. In wat [appellant sub 1] en anderen naar voren hebben gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan kan worden uitgevoerd zonder een onaanvaardbaar risico voor het perceel en de woningen van [appellant sub 1] en anderen. Dit betoog slaagt niet.
Verder hebben [appellant sub 1] en anderen geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de raad heeft toegezegd dat het speelveld en het aanwezige groen ter plaatse van het plangebied in onaangetaste vorm zouden worden behouden. Dit betoog slaagt evenmin.
Wet natuurbescherming
16.     [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat het plan een onaanvaardbare aantasting van de biodiversiteit met zich brengt. Onder meer lichtvervuiling zal de vliegroute van vleermuizen verstoren en de bouw van de woningen zal broedende vogels in de nabijgelegen vijver verstoren.
16.1.  De raad mag het plan niet vaststellen als en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het wettelijke soortenbeschermingsregime aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
16.2.  In opdracht van de raad heeft Regelink Ecologie & Landschap een rapport, gedateerd 24 mei 2022, opgesteld over de mogelijke gevolgen op beschermde soorten. In dat rapport is ingegaan op de effecten op vogels en vleermuizen. De conclusie in het rapport is dat als aan enkele randvoorwaarden wordt voldaan, er geen overtreding is van de Wet natuurbescherming zal zijn. Daarom heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het wettelijke soortenbeschermingsregime op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
17.     Met het oog op de finale beslechting van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8.51d van de Awb de raad op te dragen om het hiervoor onder 13.4 geconstateerde gebrek te herstellen binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak. De raad moeten beoordelen of het plan niet voor onaanvaardbare parkeerhinder zal zorgen en zo nodig een nieuwe planologische regeling moeten treffen om dit te voorkomen. Bij deze beoordeling kan de raad uitgaan van de normen zoals deze gelden ten tijde van het nieuw te nemen besluit.
Proceskosten
18.     In de einduitspraak zal worden beslist over de eventuele proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Purmerend op om binnen 20 weken na
verzending van deze tussenuitspraak:
- het gebrek geconstateerd onder 13.4 van deze tussenuitspraak in het besluit van 24 oktober 2024 met inachtneming van wat in deze tussenuitspraak is overwogen te herstellen;
- de Afdeling en partijen de uitkomst mee te delen en een eventueel nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzitter
w.g. Van Helvoort
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2025
361