ECLI:NL:RVS:2025:6327

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2025
Publicatiedatum
24 december 2025
Zaaknummer
202505371/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering van een student van de onderwijsinstelling wegens wangedrag en fraude

In deze zaak heeft het College van Bestuur (CvB) van STC Mbo op 30 juni 2025 besloten om [appellant] te verwijderen van de instelling. [appellant] volgde de opleiding Manager Havenlogistiek en had problemen met zijn beroepspraktijkvorming (BPV), waarbij hij bij twee bedrijven stage liep die voortijdig zijn beëindigd. Het CvB stelde dat hij niet kwam opdagen en afspraken niet nakwam. Daarnaast werd hem verweten dat hij frauduleus had gehandeld door een portfolio-opdracht in te leveren die niet van hem was. Na een waarschuwing op 12 november 2024, waarin hem werd medegedeeld dat hij zich aan de afspraken moest houden, heeft het CvB op 26 mei 2025 het voornemen tot verwijdering kenbaar gemaakt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en op 24 december 2025 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat het CvB ten onrechte had besloten tot verwijdering, omdat het gedrag van [appellant] niet als wangedrag kon worden aangemerkt dat de orde, rust of veiligheid op de instelling ernstig bedreigde. De Afdeling vernietigde de beslissing van het CvB en herstelde de situatie van [appellant].

Uitspraak

202505371/1/A2.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het College van Bestuur van STC Mbo (hierna: het CvB),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 30 juni 2025 heeft het CvB [appellant] van de instelling verwijderd.
Bij beslissing 30 september 2025 heeft het CvB het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CvB heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 5 december 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, advocaat in Den Haag, en het CvB, vertegenwoordigd door mr. N.A. Sjoer, advocaat in Utrecht, en J.M. Groen, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het wettelijk kader is opgenomen als bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2.       [appellant] volgt sinds het studiejaar 2022-2023 de vierjarige opleiding Manager Havenlogistiek niveau 4 BOL aan het STC Mbo. In het derde en vierde jaar van de opleiding vindt de beroepspraktijkvorming (hierna: de BPV). Studenten volgen dan stages, waarvoor een portfolio-opdracht moet worden gemaakt.
3.       [appellant] is op 26 augustus 2024 begonnen aan de BPV. Hij heeft bij twee bedrijven stage gelopen. Beide stages zijn voortijdig beëindigd. Het CvB stelt dat [appellant] bij beide stages is weggestuurd omdat hij, zonder zich af te melden, niet kwam opdagen en de afspraken niet nakwam.
4.       Naar aanleiding van een gesprek op 12 november 2024 is aan [appellant] een waarschuwing gegeven. Volgens de onderwijsmanager heeft [appellant] frauduleus gehandeld door een portfolio-opdracht in te leveren die hij niet zelf heeft gemaakt. Ook heeft hij onvoldoende inspanning geleverd om de opleiding binnen de gestelde termijn met succes af te ronden. [appellant] is verder in dat gesprek medegedeeld dat hij de opleidingsactiviteiten moet volgen volgens het geldende rooster. Dit betekent ook dat hij actief op zoek moet gaan naar een nieuwe stageplaats. Als [appellant] hieraan geen gevolg geeft, dan is hij ongeoorloofd in verzuim. Het CvB kan de opleiding dan eenzijdig stopzetten. Hetzelfde geldt als zijn gedrag in strijd is met de verplichtingen in het Studentenstatuut STC MBO (hierna: het Studentenstatuut) en de verplichtingen uit hoofde van de BPV.
5.       Het CvB heeft op 26 mei 2025 het voornemen kenbaar gemaakt om [appellant] te verwijderen van de instelling, omdat niet is gebleken dat hij zich aan de in de waarschuwing opgenomen afspraken heeft gehouden.
Beslissing CvB
6.       Bij beslissing van 30 juni 2025 heeft het CvB [appellant] van de instelling verwijderd. Volgens het CvB heeft [appellant] de portfolio-opdracht van een andere student als eigen werk ingediend. Daarbij komt dat hij geen 800 stage-uren heeft gemaakt en twee stages voortijdig zijn beëindigd vanwege het niet naleven van afspraken en het niet leveren van voldoende inspanning. In dit verband heeft [appellant] geen blijk gegeven zich in de toekomst te willen houden aan de gemaakte afspraken of zich in te willen spannen om een andere stageplaats te vinden. Hij heeft niet actief gezocht naar een nieuwe stage en ook heeft hij in 2025 opnieuw gefraudeerd in zijn portfolio-opdracht, dit keer door onder meer de handtekening van de stagebegeleider te vervalsen. Hierdoor is volgens het CvB sprake van ongeoorloofd verzuim en ernstig wangedrag. [appellant] heeft dus in strijd gehandeld met de verplichtingen uit het Studentenstatuut, in het bijzonder de verplichtingen uit hoofde van de beroepspraktijkovereenkomst als bedoeld in artikel 25, vijftiende en zestiende lid, van dat statuut. Gelet op de ernst en aard van de gedragingen, het herhalen van die gedragingen, het negeren van de waarschuwingen en het niet benutten van de kansen die [appellant] zijn geboden om aan de verplichtingen uit het Studentenstatuut te voldoen, is de verwijdering van de instelling gerechtvaardigd, aldus het CvB.
Beoordeling van het beroep
7.       [appellant] betoogt dat het CvB hem ten onrechte heeft verwijderd van de instelling. Hij voert daartoe aan dat uit de besluitvorming niet volgt welke wettelijke bepaling aan de verwijdering ten grondslag ligt. Daarnaast heeft het CvB ten onrechte de vermeende fraude meegewogen bij de verwijdering van de instelling. Hem is nooit een fraudebesluit door de examencommissie opgelegd waartegen hij rechtsmiddelen aan heeft kunnen wenden, zodat de juistheid van die beschuldiging niet vast staat. Het CvB kon daarom aan de verwijdering alleen het verzuim ten grondslag leggen. Dit is echter onvoldoende om tot verwijdering van de instelling over te gaan.
7.1.    Het bevoegd gezag heeft op grond van artikel 8.1.7d van de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: de Web) de student van de instelling verwijderd. Verwijdering bedoeld in deze bepaling is een maatregel waarbij een student de verdere toegang tot de instelling wordt ontzegd. In de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling is vermeld dat een student kan worden verwijderd als hij door zijn wangedrag een ernstige bedreiging vormt voor de orde, rust of veiligheid op de instelling (Kamerstukken II 2020/21, 35 625, nr. 3, blz. 42). Zie in dit verband ook de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2025, ECLI:NL:RVS:2025:5836.
7.2.    Het CvB heeft overeenkomstig artikel 7.4.8, vierde lid, onder i, van de Web, in het Studentenstatuut onder meer beleid vastgesteld met betrekking tot de verwijdering van studenten. Zo staan in artikel 25, onder 14, van het Studentenstatuut gedragingen die in ieder geval worden aangemerkt als een ernstige bedreiging voor de orde, rust of veiligheid op de instelling. Ook staat onder 6 van die bepaling dat schorsingen en verwijdering van de opleiding en/of de onderwijsinstelling de meest vergaande maatregelen zijn die het CvB kan opleggen.
7.3.    De Afdeling is van oordeel dat wat het CvB aan de verwijdering van [appellant] van de instelling ten grondslag heeft gelegd, niet aangemerkt kan worden als wangedrag waardoor de orde, rust of veiligheid op de instelling in ernstige mate wordt bedreigd. Weliswaar kan het gedrag van [appellant] gedurende zijn opleiding hem zwaar worden aangerekend, en is daardoor het vertrouwen van het CvB in het succesvol afronden van de studie ernstig geschaad, maar dit biedt onvoldoende grond om op basis van artikel 8.1.7d van de Web tot verwijdering van de instelling over te gaan. Dit geldt temeer omdat - zoals ook uit het Studentenstatuut volgt - beslissingen tot schorsing en verwijdering de meest vergaande maatregelen zijn die het CvB kan opleggen. Dit blijkt ook uit de in artikel 25, onder 14, van het Studentenstatuut als voorbeeld genoemde gedragingen waarbij schorsing of verwijdering gerechtvaardigd is. Het CvB heeft [appellant] daarom ten onrechte op de voet van artikel 8.1.7d van de Web van de instelling verwijderd.
7.4.    De Afdeling merkt op dat artikel 7.4.5a, vierde lid, van de Web aan de examencommissie de bevoegdheid toekent om fraude te constateren en zo nodig maatregelen te treffen. Deze bepaling ziet ook op fraude bij een opdracht die mede de grondslag vormt van de beslissing van de examencommissie of een student voldoet aan de voorwaarden voor het diploma (artikel 7.4.5a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Web). Deze bevoegdheid is niet toegekend aan het CvB en is in het onderhavige geval ook niet aangewend. De examencommissie kan bij door haar vastgestelde ernstige fraude aan het CvB het voorstel doen om de inschrijving van betrokkene voor de opleiding definitief te beëindigen, waartoe het CvB alsdan kan besluiten.
Conclusie
8.       Het beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de beslissing op bezwaar van 30 september 2025 en herroept de beslissing 30 juni 2025.
9.       Het CvB moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep gegrond;
II.       vernietigt de beslissing van het College van Bestuur van STC Mbo van 30 september 2025, kenmerk 25.037/CvB/JMdG;
III.      herroept de beslissing van het College van Bestuur van STC Mbo van 30 juni 2025, kenmerk 25.029/CvB/JMdG;
IV.     veroordeelt het College van Bestuur van STC Mbo tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.461,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.      gelast dat het College van Bestuur van STC Mbo aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 53,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Van Loon
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025
284-1062
BIJLAGE
WETTELIJK KADER
Wet educatie en beroepsonderwijs
Artikel 7.4.5a. Taken en bevoegdheden examencommissie
1. Een examencommissie heeft behoudens artikel 7.4.5, tweede lid, ten minste de volgende taken en bevoegdheden:
[…].
d. het op objectieve en deskundige wijze vaststellen of een student voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een diploma, een certificaat of een verklaring als bedoeld in artikel 7.4.6a alsmede het uitreiken of afgeven daarvan,
[…].
4. Indien een student bij het examen fraudeert, kan de examencommissie de student het recht ontnemen één of meer door de examencommissie aan te wijzen examens af te leggen, gedurende een door de examencommissie te bepalen termijn van ten hoogste een jaar. Bij ernstige fraude kan het bevoegd gezag op voorstel van de examencommissie de inschrijving voor de opleiding van de betrokkene definitief beëindigen.
Artikel 7.4.8. Zorgplicht regeling voor onderwijsprogramma en examens; informatie ondersteuningsaanbod; studentenstatuut
[…].
4. Het bevoegd gezag zorgt ervoor dat de instelling beschikt over een toegankelijk en begrijpelijk studentenstatuut waarin de rechten en plichten van de studenten zijn opgenomen, en stelt de actuele versie van het studentenstatuut voor de studenten beschikbaar. Het bevoegd gezag bevordert voorts de kennis van het studentenstatuut. Het studentenstatuut bevat in elk geval:
[…].
i. het beleid van het bevoegd gezag met betrekking tot toelating, verzuim, schorsing en verwijdering van studenten;
[…].
Artikel 8.1.7d. Verwijdering
1. Het bevoegd gezag kan een student of vavo-student van de instelling verwijderen.
[…].
3. Het bevoegd gezag maakt de beslissing tot verwijdering van een student of vavo-student schriftelijk en voorzien van een deugdelijke motivering aan hem bekend. Indien de student of vavo-student jonger dan 18 jaar is, maakt het bevoegd gezag de beslissing ook aan de ouders, voogden of verzorgers schriftelijk bekend. Voorafgaand daaraan kan de student of vavo-student worden geschorst. Deze schorsing kan de duur, bedoeld in artikel 8.1.7c, eerste lid, overschrijden. Het bevoegd gezag gaat in geval van schorsing na op welke andere manier de betrokken student of vavo-student onderwijs kan blijven volgen.
Studentenstatuut STC MBO
Artikel 25: Maatregelen; Schorsing en Verwijdering
1. De onderwijsinstelling kan maatregelen opleggen aan de student als hij de regels overtreedt. Deze zijn onder andere terug te vinden in dit Studentenstatuut. Daarbij kunnen maatregelen worden opgelegd als de student zich niet houdt aan de aanwijzingen van de onderwijsinstelling of de orde anderszins verstoort.
2. De maatregel(en) moet(en) in verhouding zijn tot de ernst en de aard van de overtreding.
3. Bij het opleggen van de maatregel wordt rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden, mogelijkheden en de leeftijd van de student.
4. Diverse maatregelen of combinaties van maatregelen zijn mogelijk, onder andere:
[…].
- een waarschuwing (mondeling of schriftelijk);
[…].
- definitieve verwijdering van de onderwijsinstelling.
[…].
6. Schorsingen en verwijdering van de opleiding en/of de onderwijsinstelling zijn de meest vergaande maateregelen.
[…].
Verwijdering
13. Een student wordt uitgeschreven van de opleiding op eigen verzoek of na wederzijds goedvinden, na een negatief bindend studieadvies, na diplomering of na een eenzijdig verwijderingsbesluit.
14. De onderwijsinstelling kan een student verwijderen. Een verwijdering is
gerechtvaardigd wanneer het belang van een goede voortgang van het onderwijs hierom vraagt en zwaarder weegt dan het belang van de student om de opleiding af te ronden.
Van een situatie zoals hiervoor bedoeld is in ieder geval sprake als hij door zijn gedrag een ernstige bedreiging vormt voor de orde, rust of veiligheid op de instelling of bij (herhaalde) ernstige overtreding van de regels van de onderwijsinstelling.
Voorbeelden:
-  geweldpleging of dreigen met geweld;
-  seksuele intimidatie;
-  racistische gedragingen en/of uitlatingen;
-  diefstal;
-  vernieling en andere vormen van het toebrengen van schade;
-  verzuim gedurende vijf onderwijsinstellingweken achter elkaar zonder geldige reden;
-  handel in  of gebruik van verdovende middelen of het gebruik van
alcoholhoudende drank op onderwijsinstelling;
-  het in bezit hebben, gebruiken of verhandelen van wapens;
- andere vormen van ernstig wangedrag.
15. De gedragingen of nalaten zijn niet limitatief bedoeld. De onderwijsinstelling kan gemotiveerd besluiten dat een andere gedraging of nalaten een situatie veroorzaakt waardoor een verwijdering gerechtvaardigd is. Van een dergelijke situatie kan bijvoorbeeld ook sprake zijn als het gedrag van de student strijdig is met de verplichtingen in het studentenstatuut en de verplichtingen uit hoofde van de beroepspraktijkovereenkomst.
16.  Van een situatie zoals hiervoor bedoeld kan sprake zijn als:
• De student met regelmaat de voorschriften van de onderwijsinstelling overtreedt, nadat de student schriftelijk is gewaarschuwd. Bij de waarschuwing wordt door of namens de onderwijsmanager aangegeven wat concreet en binnen welke termijn moet worden verbeterd. Dit wordt schriftelijk bevestigd. Wanneer de verbeteringen niet of onvoldoende binnen de gestelde termijn zijn gerealiseerd, is verwijdering mogelijk.
• De student met regelmaat zonder toestemming de onderwijsactiviteiten niet volgt, nadat de student schriftelijk is gewaarschuwd. Bij de waarschuwing wordt door of namens de onderwijsmanager aangegeven wat concreet binnen welke termijn moet worden verbeterd. Dit wordt schriftelijk bevestigd. Wanneer de verbeteringen niet of onvoldoende binnen de gestelde termijn zijn gerealiseerd, is verwijdering mogelijk.
17.   De gedragingen of nalaten zijn niet limitatief bedoeld. De onderwijsinstelling kan gemotiveerd besluiten dat een andere gedraging of nalaten een situatie veroorzaakt waardoor een verwijdering gerechtvaardigd is.
18. Als de onderwijsinstelling van oordeel is dat de meest passende maatregel verwijdering is wordt de student schriftelijk uitgenodigd bij  de onderwijsinstelling om te worden gehoord door het bevoegd gezag - of een door het bevoegd gezag aan te wijzen functionaris - in het kader van het voorgenomen besluit om de student te verwijderen. Als de student nog minderjarig is, worden zijn ouders als bedoeld in artikel 1 ook uitgenodigd.