202405575/1/A3.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Oosterwijtwerd, gemeente Eemsdelta,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 juli 2024 in zaak nr. 23/4202 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Eemsdelta.
Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2023 heeft de burgemeester de woning en de schuur aan de [locatie] in Oosterwijtwerd voor drie maanden gesloten.
Bij besluit van 31 augustus 2023 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juli 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 3 december 2025, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A. Allersma, advocaat in Groningen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.J. Muller, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] woont aan de [locatie] in Oosterwijtwerd. In een aan de burgemeester gerichte bestuurlijke rapportage van 24 maart 2023 staat dat de woning naar aanleiding van een melding van netbeheerder Enexis op 23 maart 2023 is binnengetreden en dat daarbij in de schuur, die vanuit de woning met een tussendeur te betreden was, een hennepkwekerij is aangetroffen met ongeveer 1177 hennepplanten. Ook was in de meterkast van de woning een illegale aftakking voor stroomvoorziening aangebracht. De kweekruimtes waren voorzien van computergestuurde watervoorziening, aan- en afzuiginstallatie, klimaatregelaars, assimilatielampen en een toevoer van CO². Ook waren aan de achterzijde van de woning camera’s bevestigd, gericht op de toegangen naar de woning en de schuur. In een aanvullende rapportage van 3 april 2023 staat dat er aanwijzingen zijn voor in ieder geval één eerdere kweek.
2. Bij besluit van 24 maart 2023 heeft de burgemeester besloten om de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet voor drie maanden te sluiten. Bij besluit van 31 augustus 2023 heeft de burgemeester het door [appellante] ingediende bezwaar ongegrond verklaard. De woning is van 24 maart 2023 tot 24 juni 2023 gesloten geweest.
Rechtbankuitspraak
3. De rechtbank heeft overwogen dat een handelshoeveelheid drugs bestaande uit hennepplanten in de met de woning verbonden schuur is aangetroffen en dat de aangetroffen voorwerpen in onderlinge combinatie worden gebruikt voor het professioneel kweken van hennep. Omdat de drugs geacht worden bestemd te zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking, was de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten. De sluiting is geschikt en noodzakelijk. Ook is de sluiting evenwichtig. [appellante] heeft geen bijzondere binding met de woning, heeft verwijtbaar gehandeld en op het moment van de besluitvorming was niet aannemelijk dat [appellante] niet in staat zou zijn een tijdelijk alternatieve woonplek te vinden, zodat op dat moment ook geen rekening hoefde te worden gehouden met de later geplaatste woonunit in de tuin. De burgemeester mocht ervan uitgaan dat [appellante] bij haar kinderen zou kunnen verblijven of op andere wijze in alternatieve woonruimte zou kunnen voorzien. Toen bleek dat dit niet mogelijk was, heeft de burgemeester een tijdelijke woonunit laten plaatsen en daarmee ondervangen dat [appellante] op straat zou komen te staan door de woningsluiting, terwijl tegelijkertijd geborgd is dat de woning niet meer gebruikt kon worden voor illegale activiteiten. Hieruit volgt dat de burgemeester de betrokken belangen zorgvuldig heeft afgewogen.
Hoger beroep
4. In haar uitspraak van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922, heeft de Afdeling de uitgangspunten weergegeven waarvan zij zal uitgaan bij haar beoordeling van besluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De Afdeling verwijst voor deze uitgangspunten daarom naar die uitspraak en zal deze hanteren bij de beoordeling van het hoger beroep. 5. [appellante] betoogt dat de sluiting van de woning niet evenwichtig is. Anders dan waarvan de burgemeester is uitgegaan kon zij tijdens de sluiting niet bij haar kinderen verblijven of een andere alternatieve verblijfplaats vinden en anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan heeft niet de burgemeester, maar zij zelf een tijdelijke woonunit geplaatst op haar erf. De burgemeester heeft dat slechts gedoogd.
5.1. De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 7.4 tot en met 7.7. opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat de omstandigheid dat niet de burgemeester maar [appellante] zelf de woonunit heeft geregeld en zodoende heeft geplaatst toen bleek dat zij niet of niet langer bij haar kinderen kon verblijven, onverlet laat dat de burgemeester dit heeft toegestaan. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen maakt deze gang van zaken de woningsluiting niet onevenwichtig, maar draagt het ertoe bij dat de burgemeester in deze zaak zorgvuldig heeft gehandeld.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
7. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025
802-1114