ECLI:NL:RVS:2025:6360

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2025
Publicatiedatum
24 december 2025
Zaaknummer
202405950/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.B. Blomberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locatie voor plaatsing van een bovengrondse container voor groente- en fruitafval door het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn

Op 14 augustus 2024 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn besloten om een locatie aan de Ugchelseweg in Ugchelen aan te wijzen voor de plaatsing van een bovengrondse container voor groente- en fruitafval (GF-container). Dit besluit is genomen om de bewoners van de patiowoningen aan de Ugchelseweg 203A t/m 203H en 203J van dienst te zijn. Keivast vastgoedontwikkeling V.O.F. en andere betrokkenen hebben tegen dit besluit beroep ingesteld, omdat zij het niet eens zijn met de plaatsing van de container op de aangewezen locatie. Zij betogen dat het besluit is gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag en dat er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 november 2025 behandeld, maar er was niemand verschenen. In de overwegingen heeft de Afdeling vastgesteld dat het college de juiste procedure heeft gevolgd en dat het aanwijzingsbesluit bevoegd is genomen, ondanks een verwijzing naar een onjuist artikel in het uitvoeringsbesluit. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat er geen evidente privaatrechtelijke belemmering is, omdat de Vereniging van Eigenaren toestemming heeft gegeven voor de plaatsing van de container. Bovendien is de noodzaak voor de container op de aangewezen locatie bevestigd, aangezien de bestaande container aan de Molecatenlaan niet voldoende capaciteit biedt voor de bewoners van de patiowoningen.

De Afdeling heeft verder geoordeeld dat de afstand tussen de container en de gevel van het woonhuis voldoet aan de beleidsregels en dat de zorgen over geurhinder en ongedierte niet voldoende zijn om het college te weerhouden van het aanwijzen van de locatie. Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard en het college niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202405950/1/R1.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Keivast vastgoedontwikkeling V.O.F., gevestigd in Beekbergen, gemeente Apeldoorn, en [appellant A]en [appellant B], beiden wonend in Ugchelen, gemeente Apeldoorn (hierna tezamen: Keivast en anderen),
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 augustus 2024 heeft het college de locatie Ugchelseweg ter hoogte van nummers 203 in Ugchelen (hierna: de aangewezen locatie) aangewezen voor het plaatsen van een bovengrondse container voor groente- en fruitafval (hierna: GF-container).
Tegen dit besluit hebben Keivast en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 7 november 2025, waar niemand is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het college wil op de aangewezen locatie een bovengrondse GF-container plaatsen. De GF-container is voor de bewoners van de patiowoningen aan de Ugchelseweg 203A t/m 203H en 203J.
Keivast en anderen zijn het om verschillende redenen niet eens met de plaatsing van de GF-container op de aangewezen locatie.
Ontvankelijkheid
2.       Het college stelt dat het beroep, voor zover ingesteld door Keivast, niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij verwijtbaar geen zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerpbesluit.
2.1.    Artikel 3:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:
"Belanghebbenden kunnen bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen."
Artikel 6:13 van de Awb luidt:
"Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld."
2.2.    Keivast heeft geen zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren gebracht. Onder verwijzing naar de uitspraak van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, overweegt de Afdeling dat artikel 6:13 van de Awb echter niet zal worden tegengeworpen aan belanghebbenden, gelet op de totstandkoming van het besluit met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Omdat Keivast ten tijde van het instellen van het beroep belanghebbende was, bestaat geen grond om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren voor zover dat door haar werd ingesteld.
Beoordelingskader
3.       Bij de keuze van een locatie voor afvalcontainers moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de afvalcontainer.
4.       Bij het aanwijzen van een locatie hanteert het college de uitgangspunten zoals die zijn neergelegd in de "Beleidsregels locaties ondergrondse containers voor huishoudelijk afval" (hierna: de beleidsregels). In de beleidsregels staat dat bij de afweging onder andere rekening wordt gehouden met:
- de plaats van de container ten opzichte van een woonhuis of bedrijf: niet direct voor/bij een deur, raam of onder een raam van een woonhuis of bedrijf;
- de afstand tussen de container en de gevel van het woonhuis of bedrijf, deze is bij voorkeur 5 m of meer;
- de eigendomsgrenzen.
Grondslag van de aanwijzing
5.       Keivast en anderen betogen dat het aanwijzingsbesluit is gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag. In het besluit wordt namelijk verwezen naar een niet bestaand artikel in het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen APV.
5.1.    Het college erkent dat het in het besluit abusievelijk naar een verkeerd artikel heeft verwezen. Het college heeft toegelicht dat artikel 4.29, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening 2014 (APV), in samenhang met artikel 5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit afvalstoffen APV 2023 (hierna: het uitvoeringsbesluit) grondslag bieden voor het nemen van een besluit voor de aanwijzing van een locatie voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen. Naar het oordeel van de Afdeling is het aanwijzingsbesluit bevoegd genomen door het college, ook al is in het besluit een onjuiste bepaling uit het uitvoeringsbesluit genoemd. De Afdeling voegt hier overigens aan toe dat in het ontwerpbesluit van 5 juni 2024 de juiste grondslag is genoemd.
Het betoog slaagt niet.
Is er een evidente privaatrechtelijke belemmering?
6.       Keivast en anderen betogen dat het college de locatie niet heeft mogen aanwijzen vanwege een evidente privaatrechtelijke belemmering die in de weg staat aan de plaatsing op de gekozen locatie. De GF-container is volgens Keivast en anderen namelijk voorzien op gronden die geen eigendom zijn van de gemeente Apeldoorn en Keivast en anderen hebben de gemeente uitdrukkelijk verboden om de GF-container op hun grond te plaatsen.
6.1.    Het is in beginsel niet aan de bestuursrechter om in een bestuursrechtelijke procedure een oordeel te geven over de vraag of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan een voorgenomen activiteit. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan het plaatsen van de container op de aangewezen locatie. De bewijslast wordt beheerst door de in die procedure geldende regels. Dit kan anders zijn als de gestelde privaatrechtelijke belemmering een evident karakter heeft. Een privaatrechtelijke belemmering is pas evident, als zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat voor de uitvoering van de voorgenomen activiteit de toestemming van een ander vereist is en die ander die toestemming niet geeft en ook niet hoeft te geven.
6.2.    Het college stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat geen sprake is van een privaatrechtelijke belemmering. Het college heeft toegelicht dat de GF-container namelijk wordt geplaatst op perceel AD5099, dat eigendom is van de Vereniging van Eigenaren (VvE) van de patiowoningen aan de Ugchelseweg 203A t/m 2023H en 203J. De VvE heeft toestemming gegeven voor het plaatsen van de GF-container, die immers ook ten behoeve van de genoemde patiowoningen wordt geplaatst, zo stelt het college. Keivast en anderen hebben dit niet weersproken. De Afdeling ziet in het betoog van Keivast en anderen geen aanleiding voor het oordeel dat het college de locatie niet geschikt kon achten voor plaatsing van de GF-container.
Het betoog slaagt niet.
Noodzaak
7.       Keivast en anderen betogen dat er geen noodzaak is voor het plaatsen van de GF-container op de aangewezen locatie, omdat er al een dergelijke container aan de Molecatenlaan staat. Deze locatie is volgens Keivast en anderen dichter bij de patiowoningen dan de aangewezen locatie.
7.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat het plaatsen van de GF-container op de aangewezen locatie noodzakelijk is. Het college heeft toegelicht dat aan de Molecatenlaan, op een afstand van ongeveer 175 m van de aangewezen locatie, een GF-container staat. Deze container is bedoeld voor de 20 appartementen aan de Molecatenlaan 13A t/m 17F en heeft niet voldoende capaciteit voor zowel de appartementen aan de Molecatenlaan als de patiowoningen aan de Ugchelseweg. Het college wijst er verder op dat met de plaatsing van de GF-container op de aangewezen locatie ook wordt voorkomen dat containers snel vol raken, met kans op zwerfvuil. De Afdeling ziet op grond van wat Keivast en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding om aan de noodzaak van de aangewezen locatie te twijfelen.
Het betoog slaagt niet.
Toetsing aan de beleidsregels
8.       Keivast en anderen betogen dat de aangewezen locatie niet geschikt is voor de plaatsing van de GF-container, omdat deze locatie in strijd met de beleidsregels is. De container wordt volgens Keivast en anderen op een afstand van minder dan 5 m van een woonhuis geplaatst en staat direct in het zicht vanuit de woonkamer.
8.1.    De Afdeling overweegt dat de aangewezen locatie niet in strijd is met de beleidsregel over de afstand tussen de container en de gevel van het naastgelegen woonhuis. Die afstand is in dit geval namelijk 5 m. De beleidsregels bevatten geen richtlijn over de afstand van een container tot de erfgrens. Ook is niet in de beleidsregels neergelegd dat een afvalcontainer niet in het zicht vanuit een woning mag staan.
Het betoog slaagt niet.
Hinder
9.       Keivast en anderen betogen dat de aangewezen locatie niet geschikt is, omdat zij vrezen dat de GF-container hinder in de vorm van geuroverlast en ongedierte zal veroorzaken. Keivast en anderen vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat.
9.1.    De Afdeling is van oordeel dat de gestelde geurhinder geen reden voor het college moest zijn om af te zien van het aanwijzen van de locatie. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1464, hoeven gevolgen van de plaatsing van een afvalcontainer in de vorm van geurhinder onder normale omstandigheden niet aan een aanwijzing van een locatie in de weg te staan. Keivast en anderen hebben geen locatiespecifieke omstandigheden aangedragen die maken dat het college vanwege de gevolgen daarvan voor geurhinder had moeten afzien van aanwijzing van de locatie.
De Afdeling betrekt bij dit oordeel dat, zoals ook door het college naar voren is gebracht, door de constructie van de container en door het regelmatig schoonmaken daarvan, geuroverlast zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het college heeft verder toegelicht dat de containers regelmatig worden geleegd, zodat zij niet te vol raken, waarmee ook de kans op zwerfafval wordt voorkomen. De Afdeling acht het daarom ook niet aannemelijk dat de GF-afvalcontainer een aantrekkende werking zou hebben op ongedierte.
De Afdeling concludeert dat de gestelde geurhinder en hinder van ongedierte het college redelijkerwijs niet hoefde te weerhouden van het aanwijzen van de locatie.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
10.     Concluderend ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college de locatie niet heeft mogen aanwijzen voor de plaatsing van de GF-container. Het beroep is ongegrond.
11.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Duits, griffier.
w.g. Blomberg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Duits
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025
1093