ECLI:NL:RVS:2025:6379

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2025
Publicatiedatum
24 december 2025
Zaaknummer
202300497/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoeken door college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau met betrekking tot supermarkten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten, [appellant A] en [appellant B], tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 december 2022. De rechtbank had eerder het beroep van appellanten ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau hun verzoeken om handhavend op te treden tegen de supermarkten Albert Heijn en Aldi had afgewezen. De verzoeken om handhaving waren gedaan in oktober en november 2019, en de rechtbank oordeelde dat de Wabo, zoals die gold vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024, van toepassing bleef. Appellanten voerden aan dat de supermarkten te veel geluidhinder veroorzaken, maar de rechtbank oordeelde dat hun pand geen geluidgevoelig object is en dat eerdere uitspraken dit bevestigen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden van appellanten niet slagen. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202300497/1/R2.
Datum uitspraak: 24 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Baarle-Nassau, gemeente Baarle-Nassau,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-­West-Brabant van 9 december 2022 in zaak nr. 20/7453 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau.
Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2019 heeft het college de verzoeken van [appellanten] om handhavend op te treden tegen de plaatselijke Albert Heijn en Aldi afgewezen.
Bij besluit van 5 juni 2020 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2022 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college en Aldi Roosendaal B.V. hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2025, waar [appellant A] en [appellant B] en het college, vertegenwoordigd door M.A.J. Hendrickx en mr. J.C. Stouten, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.
De vier verzoeken om handhaving zijn gedaan in oktober en november 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Feitelijke situatie en eerdere procedures
2.       [appellanten] zijn eigenaar van [locatie] in Baarle-Nassau. Zij wonen daar niet, maar hebben daar een winkel. Het pand is naar de huidige stand van zaken alleen een winkelpand. De winkel van de Aldi is op Stationsstraat 23, die van de Albert Heijn op Kerkstraat 8, ook in Baarle-Nassau.
2.1.    [appellanten] hebben in 2006 geprobeerd een omgevingsvergunning te krijgen om in hun pand woningen mogelijk te maken. De gemeente ging daar eerst in mee, verleende zelfs een vergunning, maar is daar later van teruggekomen naar aanleiding van een zienswijze van een andere supermarkt. In 2013 is de vergunning alsnog geweigerd. Vanaf 2012, heeft de gemeente uitbreidings- en vestigingsplannen van twee supermarkten mogelijk gemaakt, waarbij geen rekening is gehouden met de bouwplannen van [appellanten]. Zij menen dat met deze voorgeschiedenis rekening moet worden gehouden in de beoordeling van de zaak waar het nu over gaat.
Zoals op de zitting besproken gaat deze zaak over de besluiten die zijn genomen op de verzoeken om handhaving. Daarbij speelt die voorgeschiedenis van de bouwplannen geen rol. Als de supermarkten geen regels overtreden, is er geen bevoegdheid om handhavend op te treden. En als zij wel regels overtreden, moet daar in beginsel tegen worden opgetreden. Dat [appellanten] vinden dat zij onrechtvaardig behandeld zijn voor de gang van zaken in het verleden, is geen element dat daarbij mee kan wegen.
Geluidhinder
3.       [appellanten] voeren aan dat Aldi en Albert Heijn te veel geluidhinder produceren en daarmee artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer overtreden. Zij werken 8 uur per dag, zes dagen per week, in hun pand. Daarom moet het pand worden aangemerkt als een gevoelig object. In aanvulling op eerdere rapporten van Agel Adviseurs uit 2012, 2017 en 2018, wijzen zij op het Adviesmemo geluidsaspecten van De Roever omgevingsadvies van 20 november 2019.
3.1.    De rechtbank constateert dat dit onderwerp al eerder aan de orde was, namelijk in twee uitspraken van de rechtbank en één van de Afdeling. Daarbij hebben [appellanten] een beroep gedaan op dezelfde rapporten van Agel Adviseurs uit 2017 en 2018. De uitkomst was telkens dat [locatie] geen geluidgevoelig object is en daarom geen bescherming van de geluidnormen in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit geniet. In twee van die eerdere uitspraken is ook overwogen dat de rapporten van Agel Adviseurs niet uitgaan van de feitelijk bestaande situatie, maar van de ruimtelijke ontwikkeling van het pand zoals [appellanten] die willen.
3.2.    Het oordeel van de rechtbank is juist. [locatie] is geen gevoelig object dat onder de bescherming van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit valt. De Afdeling verwijst naar haar eerdere uitspraak van 7 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2363).
Het doel van het memo van De Roever is aan te tonen dat het bouwplan van [appellanten] uit 2006 geen belemmering vormt voor de supermarkten en dat omgekeerd in de te bouwen woningen in hun pand een aanvaardbaar woon- en leefklimaat mogelijk is. Net als de rapporten van Agel Adviseurs sluit dit memo dus niet aan bij de feitelijke situatie, maar bij de fictieve situatie van de woningen die [appellanten] willen bouwen in hun pand. Dat uit die geluidonderzoeken zou volgen dat op andere wel feitelijk bestaande woningen in de buurt overtreding van geluidvoorschriften plaatsvindt, is geen aspect waarop [appellanten] zich met succes kunnen beroepen. Het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht verzet zich daartegen.
3.3.    De gronden van [appellanten] over geluidhinder slagen daarom niet.
Overige hogerberoepsgronden
4.       Wat verder in hoger beroep in deze zaak is aangevoerd is te weinig concreet om daaruit af te leiden dat de uitspraak van de rechtbank of de besluitvorming van de gemeente onjuist is. Deze gronden slagen dus ook niet.
Volgende verzoeken om handhaving
5.       Het college heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting de Afdeling gevraagd te bevestigen dat het college toekomstige verzoeken niet in behandeling hoeft te nemen, omdat het gaat om herhaalde verzoeken. Zoals op de zitting besproken loopt dat te veel vooruit op de toekomst. Of een toekomstig verzoek wel of niet gebaseerd is op nieuwe feiten en omstandigheden zal dan beoordeeld moeten worden.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. van Eck, griffier.
w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Eck
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2025