202300276/1/A2.
Datum uitspraak: 19 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1], wonend in Leiden, en
2. [appellant sub 2], wonend in Leiden
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 december 2022 in zaak nr. 21/3101 in het geding tussen:
[appellant sub 1] en [appellant sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2020, deels gewijzigd op 26 november 2020, heeft het college aan de vijf (deel-)eigenaren van de woning aan de [locatie 1] in Leiden (hierna: de vergunninghouders) een onttrekkingsvergunning verleend voor deze woning.
Bij besluit van 16 maart 2021 heeft het college het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 december 2022 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De vergunninghouders hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vergunninghouders hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 5 november 2024, waar [appellant sub 1] en het college, vertegenwoordigd door S. Ramsoekh en M. Appel, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de vergunninghouders, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Vijf vergunninghouders exploiteren sinds 2015 de woning aan de [locatie 1] te Leiden voor het verhuren van elf kamers aan studenten. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen sinds 2018 aan de [locatie 2] in Leiden, de verdieping onder de woning aan de [locatie 1]. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen voor een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat, nu aan de vergunninghouders een onttrekkingsvergunning is verleend.
Besluitvorming
2. Met het besluit van 11 juni 2020 heeft het college een onttrekkingsvergunning verleend aan de vergunninghouders van de [locatie 1], welk besluit in bezwaar is gehandhaafd.
Aan zijn besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat de Hooigracht voor maximaal 20% mag worden verkamerd, wat neerkomt op in het totaal 23 kamers. Dit quotum was ten tijde van de vergunningverlening nog niet bereikt.
Verder heeft het college hieraan ten grondslag gelegd dat is gebleken dat de omzetting van een zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimten geen onaanvaardbaar woon- en leefklimaat zal opleveren.
Tot slot heeft het college toegelicht dat een aanvraag voor een onttrekkingsvergunning wordt verleend als voldoende aannemelijk is gemaakt dat de vereiste voorzieningen, zoals bedoeld in artikel 5, onderdeel c en d van de Beleidsregels onttrekking en woningvorming 2019 (hierna: de beleidsregels) getroffen zullen worden, wat getoetst wordt op basis van de stukken bij de aanvraag. Het college heeft de vergunning afgegeven op grond van de overgelegde tekeningen van het pand en de laatst vergunde situatie uit 2016. Het college stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding is om ervan uit te gaan dat er specifieke bouwkundige voorzieningen ontbreken die ter bescherming voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk worden geacht of dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat binnen het beoogde gebruik niet mogelijk wordt geacht.
Oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de onttrekkingsvergunning heeft mogen verlenen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het college het quotum op de juiste manier heeft vastgesteld. Verder heeft de rechtbank overwogen dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen concrete feiten en omstandigheden hebben aangedragen die met zich brengen dat op voorhand kan worden vastgesteld dat het verlenen van de vergunning leidt tot een inbreuk op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat het college de vergunninghouder in de gelegenheid heeft gesteld om aan voorwaarden in de vergunning te voldoen. Hierdoor kan niet al bij de vergunningverlening worden vastgesteld dat niet wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden. Als de vergunninghouders niet zouden voldoen aan de voorwaarden, kunnen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] het college verzoeken om handhavend op te treden, aldus de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
4. De gronden die [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in hoger beroep hebben aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5 en 6 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daar nog het volgende aan toe.
5. Voor zover [appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben aangevoerd dat de beleidsregels vanwege de wijze van de berekening van het quotum onevenredig zijn, hebben zij dit onvoldoende onderbouwd. Zij hebben ook geen alternatieve berekeningswijze aangedragen voor de woningen op de Hooigracht en ook niet toegelicht tot welke uitkomst dit volgens hen zou moeten leiden.
6. De rechtbank is ook terecht tot het oordeel gekomen dat niet op voorhand kan worden vastgesteld dat het verlenen van een vergunning leidt tot een inbreuk op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij heeft zij in haar beoordeling betrokken dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vergunninghouders eerst in de gelegenheid moeten worden gesteld om aan de gestelde voorwaarden van de vergunning te voldoen. Daarbij is het niet onredelijk dat de vergunninghouders, zoals zij op de zitting hebben toegelicht, de lopende procedures afwachten voordat zij grote investeringen doen.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025
705-1132
BIJLAGE - wettelijk kader
Huisvestingswet 2014
Artikel 21
1. Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie woonruimte en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen gebied, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
[…]
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden;
[…]
Huisvestingsverordening, onderdeel woonruimtevoorraad, Leiden 2020
Artikel 5 Weigeringsgronden
1. Een vergunning als bedoeld in artikel 21 van de wet wordt geweigerd als:
[…]
b. het verlenen van de vergunning zou kunnen leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de omgeving van het betreffende woning.
c. de onder a en b genoemde belang niet voldoende kunnen worden gediend door het stellen van voorwaarden en voorschriften aan de vergunning;
[…]
Beleidsregels onttrekking en woningvorming 2019
Artikel 5
Op een verzoek om een onttrekkingsvergunning wordt - behoudens de overige bepalingen in deze beleidsregels - in beginsel positief beschikt, op voorwaarde dat:
a. het quotum in een straat niet wordt overschreden.
[…]
c. de aanvrager aantoont dat na de onttrekking wordt voldaan aan de voorschriften voor geluidwering tussen enerzijds verblijfsruimten van de woning waarop het verzoek om onttrekking betrekking heeft, en anderzijds een verblijfsruimte gelegen in aangrenzende woningen als vereist in artikel 3.16 en 3.17 van het Bouwbesluit 2012.
d. tenminste de voldoende voorzieningen worden aangebracht:
i. een op de voordeur aangebrachte voorziening, bijvoorbeeld een deurdranger, ter voorkoming van geluidsoverlast als gevolg van het dichtslaan van de voordeur;
ii. indien een trap aanwezig is, een op alle traptreden aangebrachte geluiddempende bekleding.
[…]