ECLI:NL:RVS:2025:677

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
202305089/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing exploitatievergunning voor looplijnterras in Sluis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Womas Beheer B.V. en Vlieger & Zee B.V. (hierna: appellant sub 1) tegen de burgemeester van Sluis, die op 16 december 2021 een aanvraag voor een exploitatievergunning voor een looplijnterras heeft afgewezen. Appellant sub 1 had eerder een vergunning voor een voorgevelterras en wilde deze uitbreiden met een looplijnterras. De burgemeester wees de aanvraag af omdat het terrasgedeelte al was vergund aan Elsje Fiederelsje Pannenkoekenhuis (hierna: appellant sub 2), en er nog een procedure liep over die vergunning. Appellant sub 1 betoogt dat de vergunning van appellant sub 2 van rechtswege is vervallen, omdat deze slechts voor bepaalde tijd was verleend. Appellant sub 2 stelt dat appellant sub 1 misbruik maakt van recht door de aanvraag in te dienen en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van kwade trouw. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellant sub 1 ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de hoger beroepen behandeld en geoordeeld dat de burgemeester de aanvraag van appellant sub 1 op goede gronden heeft afgewezen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen misbruik van recht is aangetoond door appellant sub 1. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202305089/1/A3.
Datum uitspraak: 26 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.       Womas Beheer B.V. en Vlieger & Zee B.V., beide gevestigd te Helmond, (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 1])
2.       de vennootschap onder firma Elsje Fiederelsje Pannenkoekenhuis, gevestigd te Breskens, gemeente Sluis, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te Breskens, gemeente Sluis, (hierna: [appellant sub 2])
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-­West-­Brabant van 12 juli 2023 in zaak nr. 22/3639 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
de burgemeester van Sluis.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2021 heeft de burgemeester een aanvraag van [appellant sub 1] voor een exploitatievergunning afgewezen.
Bij besluit van 14 juni 2022 heeft de burgemeester het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juli 2023 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep en [appellant sub 2] incidenteel hoger beroep ingesteld.
De burgemeester en [appellant sub 2] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft deze zaak, met de zaak van dezelfde appellanten en verweerder met zaaknummer 202200668/1/A3, gevoegd ter zitting behandeld op 30 oktober 2024, waar [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. K.M. Moeliker, advocaat te Middelburg, en [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigden], per videoverbinding bijgestaan door mr. J.M. Lammers, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
1.       Deze zaak heeft samenhang met zaak 202200668/1/A3 en dezelfde voorgeschiedenis. De Afdeling verwijst daarvoor daarom naar de uitspraak van deze datum in die zaak (ELCI:NL:RVS:2025:677).
Inleiding
2.       Op 1 september 2021 heeft [appellant sub 1] bij de burgemeester een aanvraag gedaan voor een exploitatievergunning voor een zogenoemd looplijnterras in aanvulling op een al aan haar vergund zogenoemd voorgevelterras. Met het besluit van 16 december 2021 heeft de burgemeester de aanvraag van [appellant sub 1] afgewezen, omdat de aanvraag ziet op een terrasgedeelte dat al is vergund aan [appellant sub 2] en over die exploitatievergunning nog een procedure liep bij de rechtbank.
[appellant sub 1] is echter van mening dat de exploitatievergunning voor het looplijnterras van [appellant sub 2] van rechtswege is vervallen, omdat deze met het besluit van 21 juni 2019 slechts voor bepaalde tijd is verleend. Met dat besluit heeft de burgemeester namelijk besloten dat de vergunning van [appellant sub 2] wordt verleend tot de Afdeling uitspraak deed in het geschil over de exploitatievergunning van [appellant sub 1]. De Afdeling heeft daarin uitspraak gedaan op 1 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1954).
Met het besluit van 14 juni 2022 heeft de burgemeester het bezwaar van [appellant sub 1] ongegrond verklaard, met als aanvullende motivering dat met het besluit van 21 maart 2022 de vergunning van [appellant sub 2] voor bepaalde tijd is gewijzigd naar een vergunning voor onbepaalde tijd.
Uitspraak van de rechtbank
3.       De rechtbank heeft ambtshalve beoordeeld of het beroep van [appellant sub 1] ontvankelijk is. De rechtbank heeft daartoe beoordeeld of [appellant sub 1] misbruik heeft gemaakt van haar recht om een aanvraag in te dienen voor het terrasgedeelte dat in geschil is. Volgens de rechtbank is daarvan geen sprake, omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat sprake is van kwade trouw aan de zijde van [appellant sub 1]. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat het beroep van [appellant sub 1] ontvankelijk is.
De rechtbank heeft over de inhoud van het besluit geoordeeld dat de burgemeester de aanvraag van [appellant sub 1] op goede gronden heeft afgewezen, omdat het evident is dat de burgemeester bedoelde dat hij de beschikbare terrasruimte definitief zou verdelen na de uitspraak die de Afdeling op 1 september 2021 heeft gedaan.
Hoger beroepen
4.       De Afdeling zal eerst het incidentele hoger beroep van [appellant sub 2] beoordelen, omdat dit gaat over de ontvankelijkheid van [appellant sub 1].
Incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2]
5.       [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van misbruik van recht. Zij voert daartoe aan dat [appellant sub 1] haar recht en bevoegdheid om een aanvraag te doen en over de afwijzingen daarvan te procederen, zonder redelijk doel heeft aangewend en dat dit blijk geeft van kwade trouw. Volgens [appellant sub 2] heeft [appellant sub 1] begrepen of had zij moeten begrijpen dat de Afdeling met de uitspraak van 1 september 2021 het geschil niet alleen finaal beslecht heeft voor de vergunning voor het voorgevelterras van [appellant sub 1], maar ook voor zover de aanvraag zag op het looplijnterras dat aan [appellant sub 2] vergund was.
5.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling kan de bevoegdheid om een bestuursrechtelijk rechtsmiddel in te stellen, niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Artikel 13, eerste lid, en artikel 15 van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek verzetten zich tegen een inhoudelijke behandeling van een bestuursrechtelijk rechtsmiddel dat misbruik van een bevoegdheid behelst en bieden dan ook een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig rechtsmiddel (zie de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129).
In procedures waarbij de belanghebbende rechtsmiddelen heeft ingesteld waarvan hij geacht moet worden te weten dat die evident geen kans van slagen hebben, kan sprake zijn van misbruik van recht en kan het (hoger) beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard (zie de uitspraak van 31 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3628).
5.2.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen sprake is van misbruik van recht aan de zijde van [appellant sub 1]. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank en in de onder 3.1 en 3.2 opgenomen overwegingen, waarop dit oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat de Afdeling in haar uitspraak van 1 september 2021 het geschil alleen finaal heeft beslecht over de vorm, omvang en locatie van de beide terrassen. Het geschil over de duur van de vergunning van [appellant sub 2] is pas ten einde gekomen met de uitspraak van deze datum in zaak 202200668/1/A3. Daarvóór was de vergunning van [appellant sub 2] nog niet onherroepelijk. Dus ook gelet op die omstandigheid, ziet de Afdeling geen reden om te oordelen dat door de duur van de vergunning van [appellant sub 2] ter discussie te stellen, [appellant sub 1] misbruik heeft gemaakt van recht.
Hoger beroep van [appellant sub 1]
6.       [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester de aanvraag van [appellant sub 1] op goede gronden heeft afgewezen. Zij voert daartoe aan dat de vergunning van [appellant sub 2] voor bepaalde tijd is verleend, namelijk tot de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2021 en dat die toen van rechtswege is komen te vervallen. Het terrasgedeelte was dus niet vergund aan [appellant sub 2] ten tijde van haar aanvraag, aldus [appellant sub 1].
6.1.    Zoals volgt uit de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van deze datum in zaak 202200668/1/A3, was het besluit van 21 juni 2019, waarmee de burgemeester de exploitatievergunning van [appellant sub 2] voor het looplijnterras voor bepaalde tijd had verleend, op het moment van de uitspraak van 1 september 2021 nog niet onherroepelijk. [appellant sub 2] had daartegen namelijk beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft dat beroep gegrond verklaard en de burgemeester opgedragen een nieuw besluit te nemen. Het besluit van 21 maart 2022, waarnaar de burgemeester verwijst in zijn motivering van het besluit van 14 juni 2022, is dat nieuwe besluit. Sinds 21 maart 2022 heeft [appellant sub 2] dus een exploitatievergunning voor het looplijnterras voor onbepaalde tijd. De burgemeester mocht daarom volstaan met de motivering dat het terras al was vergund aan [appellant sub 2]. De Afdeling is dan ook van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de burgemeester de aanvraag van [appellant sub 1] op goede gronden heeft afgewezen.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
7.       Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] is ook ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
8.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. G.O. van Veldhuizen en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025
314-1072