ECLI:NL:RVS:2025:696

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
202501048/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak betreffende vrijheidsontnemende maatregel

Op 3 februari 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan een vreemdeling. De rechtbank Den Haag heeft op 20 februari 2025 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de maatregel opgeheven en schadevergoeding toegekend. De minister heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was, gezien de omstandigheden in het Justitieel Complex Schiphol. De minister heeft verzocht om de uitspraak van de rechtbank niet uit te voeren totdat er een beslissing is genomen in het hoger beroep, waarbij hij zich beroept op het grensbewakingsbelang. De voorzieningenrechter heeft de gevraagde voorlopige voorziening getroffen, wat betekent dat de maatregel niet hoeft te worden opgeheven totdat de Afdeling op het hoger beroep beslist. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202501048/2/V3.
Datum uitspraak: 20 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 20 februari 2025 in zaak nr. NL25.5672 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2025 heeft de minister de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 20 februari 2025 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 20 februari 2025 bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Het oordeel van de rechtbank
1.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregel van begin af aan onrechtmatig is geweest door de omstandigheden in het Justitieel Complex Schiphol (hierna: het JCS), zowel wat betreft de inrichting van het gebouw als het regime en de daarbij toegepaste dwang. Daarom heeft de rechtbank de minister bevolen de maatregel op te heffen.
Het verzoek van de minister
2.       De minister verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist. Daarbij beroept hij zich op het grensbewakingsbelang, dat moet worden prijsgegeven als hij de uitspraak uitvoert, omdat de vreemdeling dan toegang krijgt tot het Schengengebied.
Beoordeling
3.       De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft in de uitspraak van 31 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:379, onder 3 en 3.1, voorlopig geoordeeld dat het JCS een gespecialiseerde bewaringsaccommodatie is in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn. Ook heeft hij geoordeeld dat een zwaarder gewicht toekomt aan het door de minister ingeroepen grensbewakingsbelang dan de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel voor de vreemdeling. Er is geen reden hierover in dit geval anders te oordelen. De voorzieningenrechter treft de gevraagde voorlopige voorziening.
4.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vrijheidsontnemende
maatregel niet hoeft te worden opgeheven totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Nouta, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
voorzieningenrechter
w.g. Nouta
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2025
872-1058