ECLI:NL:RVS:2025:72
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Pater, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 19 december 2024 het beroep van de vreemdeling tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond heeft verklaard. De minister van Asiel en Migratie had op 22 oktober 2024 de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling heeft vervolgens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, terwijl het hoger beroep aanhangig was.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 13 januari 2025 uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet gericht is tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdeling niet heeft toegelicht waarom deze uitspraak volgens hem onjuist zou zijn. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd eveneens afgewezen, en de minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke onderbouwing van hoger beroep en de voorwaarden waaronder een voorlopige voorziening kan worden verleend. De beslissing werd genomen door mr. H.G. Sevenster, met mr. D.I. van Kesteren als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.