202407403/2/R1.
Datum uitspraak: 26 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna samen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend in [woonplaats],
verzoekers,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 30 oktober 2024 in zaak nr. 24/6635 en 24/6638 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Rijn en IJssel.
Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2024 heeft het college het projectplan Waterwet "Klimaatrobuuste inrichting Hagenbeek" vastgesteld.
Bij uitspraak van 30 oktober 2024 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 februari 2025, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en drs. ing. J.W.J. van der Gaast, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.X. Botter, advocaat in Breda, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
Inleiding
2. Het doel van het projectplan is het verbeteren van de natuurkwaliteit en klimaatrobuustheid van het natuurgebied Hagenbeek. Het natuurgebied is ongeveer 42 hectare groot en bevat gras- en hooilanden die afhankelijk zijn van basenrijke kwel. Door het aanpassen van het ontwateringssysteem rond het natuurgebied wordt beoogd de kwelstroom vanuit de hoger gelegen gebieden naar het natuurgebied te vergroten door in het tussengelegen gebied de waterpeilen op te zetten en sloten te verondiepen. [verzoeker] woont aan de [locatie] in [woonplaats]. Het college heeft aangegeven in april 2025 te willen starten met de werkzaamheden ter uitvoering van het projectplan.
Nader stuk
3. [verzoeker] heeft een nader stuk ingediend dat op 3 februari 2025 is ingekomen. Het betreft een notitie van Van der Gaast van 1 februari 2025 over het hydrologisch onderzoek waarop het besluit steunt, met een begeleidende brief. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de notitie buiten beschouwing gelaten zou moeten worden wegens strijd met de goede procesorde.
3.1. De voorzieningenrechter zal het nadere stuk niet buiten beschouwing laten. Hoewel het de voorkeur zou hebben verdiend als [verzoeker] het stuk eerder in procedure had gebracht, is het wel ingediend binnen de termijn die is gesteld in artikel 8:83, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Verder heeft het stuk een beperkte omvang. Weliswaar resteerde er voor het college onvoldoende tijd om het stuk nog vóór de zitting aan een deskundige voor te leggen, maar het college is niettemin in staat gebleken inhoudelijk op het stuk te reageren. Gelet op het voorgaande levert het kort voor de zitting indienen van het stuk geen strijd op met de goede procesorde.
Ontvankelijkheid van het beroep van [verzoeker]
4. De rechtbank heeft het beroep van [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard omdat zijn beroepschrift is ingediend na het verstrijken van de beroepstermijn. [verzoeker] betoogt dat de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is omdat hij op het verkeerde been is gezet door de in het bestreden besluit opgenomen beroepsclausule. Daarin staat dat in beginsel alleen belanghebbenden die een zienswijze hebben gegeven beroep kunnen instellen. Omdat [verzoeker] geen zienswijze heeft ingediend, veronderstelde hij dat geen beroep voor hem open stond, zo stelt hij. Pas nadat hij erachter kwam dat sinds de zogenoemde "Varkens in Nood rechtspraak" (zie de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786) in het omgevingsrecht ook belanghebbenden die geen zienswijze hebben ingediend beroep kunnen instellen, heeft hij dit alsnog gedaan, zo voert hij aan. 4.1. Vaststaat dat [verzoeker] belanghebbende is bij het bestreden besluit. De voorzieningenrechter sluit niet op voorhand uit dat [verzoeker] daadwerkelijk op het verkeerde been is gezet door de beroepsclausule en dat de overschrijding van de beroepstermijn in verband daarmee verschoonbaar is. Om die reden bestaat de mogelijkheid dat in de bodemzaak alsnog een inhoudelijk oordeel gegeven moet worden over het beroep van [verzoeker] tegen het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om het verzoek om de voorlopige voorziening te beoordelen op grond van wat er door [verzoeker] inhoudelijk is aangevoerd tegen dat besluit. Dit zal de voorzieningenrechter hierna doen.
Verwachte gevolgen van het projectplan als zodanig voor [verzoeker]
5. [verzoeker] betoogt dat het college de effecten van het projectplan op het grondwater verkeerd in beeld heeft gebracht. De schade aan zijn woning zal volgens hem daarom ook veel groter zijn dan waarvan het college uit is gegaan. Dat de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: STAB) in haar aan de rechtbank uitgebrachte deskundigenbericht van 9 september 2024 tot een andere conclusie is gekomen, doet daar volgens [verzoeker] niet aan af. Dat deskundigenbericht is volgens [verzoeker] onjuist tot stand gekomen en de conclusies die erin staan zijn onjuist.
5.1. Het college heeft aan Aveco de Bondt de opdracht gegeven bouwkundig onderzoek laten doen naar de verwachte gevolgen van het projectplan bij de woning van [verzoeker], waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport van 26 mei 2023. Het college heeft aan de hand daarvan geraamd dat de kosten van het herstel van de verwachte gevolgen van het projectplan voor de woning van [verzoeker] € 1.700,00 zullen bedragen, en heeft aangeboden deze kosten te vergoeden. Ook geldt het rapport van Aveco de Bondt als een nulmeting met betrekking tot de woning van [verzoeker]. Dit betekent volgens het college dat [verzoeker] de kosten van eventuele onvoorziene schade als gevolg van het projectplan met gebruikmaking van dat rapport door middel van het indienen van een verzoek om nadeelcompensatie op het waterschap zal kunnen verhalen.
5.2. De rechtbank Gelderland heeft op 28 oktober 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:7559, uitspraak gedaan op een ander beroep dan dat van [verzoeker], tegen het besluit tot de vaststelling van het projectplan. De rechtbank heeft in die procedure onder meer aan de STAB gevraagd of het college de gevolgen van het projectplan voor de grondwaterstand juist in kaart heeft gebracht. Omdat met het beroep van [verzoeker] een vergelijkbare vraag is opgeworpen kunnen de bevindingen van de STAB die zijn neergelegd in haar deskundigenbericht ook in deze procedure van belang zijn. Partijen gaan daar in deze procedure ook vanuit aangezien zij over en weer inhoudelijk op het deskundigenbericht hebben gereageerd. In het deskundigenbericht is geconcludeerd dat het college de gevolgen van het projectplan voor de grondwaterstand juist in kaart heeft gebracht en daarbij gebruik heeft kunnen maken van het softwaremodel "AMIGO versie 3.1". De bestuursrechter mag in beginsel uitgaan van de juistheid van de bevindingen van een deskundige als bedoeld in artikel 8:47, eerste lid, van de Awb. Het argument van [verzoeker] dat er bij de totstandkoming van het deskundigenbericht geen hoor en wederhoor is gepleegd, treft geen doel. Daarbij is van belang dat het projectplan een besluit is dat is aangewezen in de Crisis- en herstelwet, zodat hierop verkorte termijnen van toepassing zijn. In het verlengde hiervan kunnen er bij het uitbrengen van een advies door een deskundige beperktere mogelijkheden zijn voor hoor en wederhoor. Verder is het op zichzelf begrijpelijk dat de STAB [verzoeker] persoonlijk geen mogelijkheid heeft geboden een reactie te geven op haar bevindingen omdat het deskundigenbericht is uitgebracht in een procedure waarbij [verzoeker] geen partij is. Verder wordt in het deskundigenbericht specifiek ingegaan op argumenten van Van der Gaast, waarop [verzoeker] heeft gewezen. Weliswaar heeft [verzoeker] twijfel gezaaid over de vraag of er ten tijde van het bestreden besluit een nieuwer softwaremodel beschikbaar was, namelijk AMIGO versie 3.2, maar hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van AMIGO versie 3.2, ten opzichte van versie 3.1, zou hebben geleid tot een betekenisvol verschil ten aanzien van de verwachting van de stijging van de grondwaterstand bij zijn woning. Daarbij is van belang dat het college bij de berekeningen die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, een onzekerheidsmarge heeft gehanteerd.
De voorzieningenrechter ziet daarom vooralsnog geen aanleiding om aan te nemen dat het college de verwachte effecten van het projectplan op de grondwaterstand voor het perceel van [verzoeker] verkeerd in kaart heeft gebracht en heeft onderschat.
5.3. Gezien het voorgaande is het belang van [verzoeker] bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening beperkt tot het voorkomen van een mogelijkheid dat er een naar verwachting beperkte schade aan zijn woning ontstaat, waarvan hij de herstelkosten op het waterschap kan verhalen. Het algemeen belang bij het niet treffen van een voorlopige voorziening is gelegen in de belangen van de natuur en de landbouw die zijn gediend bij de uitvoering van het projectplan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het algemeen belang in dit geval zwaarder, zodat het betoog van [verzoeker] in zoverre geen aanleiding geeft een voorlopige voorziening te treffen.
Mitigerende maatregelen
6. [verzoeker] betoogt verder dat mitigerende maatregelen die in het projectplan zijn voorzien in de vorm van het ophogen van bepaalde percelen, tot onveilige situaties leiden omdat de grond die daarvoor zal worden gebruikt, onveilige concentraties arseen bevat. De voorzieningenrechter ziet in dit betoog evenmin aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De grond die voor de ophoging van de percelen gebruikt zal worden is door het college onderzocht en het college heeft daarin geen onveilige concentraties arseen aangetroffen. Wat [verzoeker] naar voren brengt levert onvoldoende aanknopingspunten op om te veronderstellen dat de werkelijke concentraties arseen hoger liggen dan het college verwacht. Daarnaast bevinden de dichtstbijzijnde percelen die opgehoogd zullen worden zich op ongeveer 150 m afstand tot de woning van [verzoeker], zodat het ook daarom niet aannemelijk is dat [verzoeker] hiervan gezondheidsschade zal ondervinden. Ook dit betoog geeft daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Conclusie
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Hoekstra
voorzieningenrechter
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2025
195-1082