ECLI:NL:RVS:2025:979

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
202501134/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf

Op 12 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een vreemdelingenzaak. De zaak betreft een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf, die op 30 september 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De vreemdelingen, waaronder twee vreemdelingen en hun minderjarige kinderen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing. Op 23 oktober 2023 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar ongegrond. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, heeft op 28 januari 2025 het beroep van de vreemdelingen gegrond verklaard, de afwijzing vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen. De minister van Asiel en Migratie heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep beslist. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat, gezien de belangen van beide partijen, er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is afgewezen en de minister is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, tot een bedrag van € 907,00, dat geheel is toe te rekenen aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202501134/2/V1.
Datum uitspraak: 12 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 28 januari 2025 in zaak nr. NL23.36120 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2] en mede voor hun minderjarige kinderen en [vreemdeling 3]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 23 oktober 2023 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 januari 2025 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdelingen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De minister verzoekt de voorzieningenrechter om de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.
2.       Gelet op de belangen die de minister en de vreemdelingen naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening.
3.       Het verzoek wordt afgewezen. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        wijst het verzoek af;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Jongeneel, griffier.
w.g. Lange
voorzieningenrechter
w.g. Jongeneel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2025
958