ECLI:NL:CBB:2004:AQ5402
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vergunning voor kansspelautomaten in horecagelegenheid
Op 3 februari 2004 ontving het College van Beroep voor het Bedrijfsleven een beroepschrift van appellant, A, h.o.d.n. eetcafé B, tegen een besluit van de burgemeester van Den Haag van 23 december 2003. Dit besluit betrof de afwijzing van een verzoek om een vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten. De burgemeester had het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van de vergunning ongegrond verklaard. De procedure omvatte een hoorzitting op 26 mei 2004, waarbij appellant niet aanwezig was, maar de burgemeester werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
De kern van het geschil draaide om de vraag of de inrichting van appellant als hoogdrempelig kon worden aangemerkt, wat vereist was voor het verkrijgen van de vergunning. De Wet op de kansspelen definieert hoogdrempelige en laagdrempelige inrichtingen, waarbij voor laagdrempelige inrichtingen geen vergunning voor kansspelautomaten kan worden verleend zonder een geldige horecavergunning. Appellant had eerder een aanvraag voor een vergunning ingediend, maar deze was afgewezen omdat hij niet beschikte over de benodigde vergunningen volgens de Drank- en Horecawet.
Het College oordeelde dat de burgemeester terecht had vastgesteld dat appellant niet voldeed aan de vereisten voor een hoogdrempelige inrichting, aangezien hij geen geldige vergunning had. Het College verklaarde het beroep ongegrond, waarbij het benadrukte dat appellant de mogelijkheid had om een nieuwe aanvraag in te dienen zodra hij de vereiste vergunningen zou verkrijgen. De uitspraak werd gedaan op 9 juni 2004, waarbij het College geen termen aanwezig achtte voor een proceskostenveroordeling.