ECLI:NL:CBB:2008:BG8044
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- E.R. Eggeraat
- M. Munsterman
- M.J. Kuiper
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 in relatie tot de Wet inkomstenbelasting 2001
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 december 2008, werd het beroep van Zon Energie B.V. tegen de Minister van Economische Zaken behandeld. De zaak betreft de toepassing van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 in het kader van de Wet inkomstenbelasting 2001. Appellante had een aanvraag ingediend voor een verklaring voor energie-investeringsaftrek voor een warmtepompinstallatie, maar de Minister had deze aanvraag afgewezen op basis van de argumentatie dat bepaalde componenten van de installatie niet technisch noodzakelijk waren voor de werking van de warmtepomp en daarom niet als onderdeel van de investering konden worden aangemerkt.
De procedure begon met een beroep van appellante tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken, waarin de bezwaren van appellante tegen de afgifte van de verklaring ongegrond werden verklaard. De Minister stelde dat de aanvraag moest worden beoordeeld aan de hand van de criteria 'technisch noodzakelijk voor' en 'uitsluitend dienstbaar aan' de warmtepomp. Het College oordeelde dat de Minister deze criteria op juiste wijze had toegepast. Het College concludeerde dat het distributienet en de woninginstallatie niet uitsluitend dienstbaar waren aan de warmtepomp, maar ook een zelfstandige functie hadden, waardoor zij niet als bestanddelen van de investering konden worden aangemerkt.
Uiteindelijk verklaarde het College het beroep van appellante ongegrond, en er werd geen aanleiding gezien voor een vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de criteria voor energie-investeringsaftrek en de noodzaak voor investeringen om aan specifieke voorwaarden te voldoen om in aanmerking te komen voor belastingvoordelen.