Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak op het hoger beroep van:
Staatssecretaris van Economische Zaken (hierna: de staatssecretaris)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
De uitspraak van de rechtbank
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Economische Zaken tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht, waarin een boete van € 14.048,-- was opgelegd aan appellant wegens overtredingen van de Meststoffenwet in 2009. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant, als rechtsopvolger van de Maatschap [naam 1] en [naam 2], stelde dat hij de feitelijke beschikkingsmacht had over een perceel dat in gebruik was in 2009, maar dit werd door de rechtbank niet erkend. De rechtbank oordeelde dat de grondgebruikersverklaring van de heer [naam 3] onvoldoende bewijs bood voor de feitelijke beschikkingsmacht van appellant over het perceel. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen. De omissie binnen de maatschap met betrekking tot de mestaanvoer werd niet als bijzondere omstandigheid erkend die de boete zou kunnen verlagen. De uitspraak werd gedaan op 11 juni 2014, waarbij het College de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigde en geen proceskostenveroordeling oplegde.