ECLI:NL:CBB:2014:98

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
24 maart 2014
Zaaknummer
AWB 13/322
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder bestuursdwang opgelegd aan honden- en kattenpension wegens overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

In deze zaak hebben appellanten, eigenaren van een honden- en kattenpension, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, waarbij hen een last onder bestuursdwang is opgelegd. Deze last was het gevolg van geconstateerde overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, specifiek artikelen 36 en 37, die betrekking hebben op de zorgplicht voor dieren. De inspectie van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) had tijdens controles op 8 augustus en 13 september 2012 vastgesteld dat de verzorging van de honden in het pension tekortschiet. Er waren gebreken in de zorg voor de dieren, zoals onvoldoende reiniging van de verblijven en het niet tijdig raadplegen van een dierenarts voor honden met ziekteverschijnselen.

De appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen de opgelegde last, maar het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris terecht handhavend heeft opgetreden. De appellanten hebben niet overtuigend aangetoond dat zij de zorg voor de honden wel op orde hadden. Het College heeft de bevindingen van de inspecteur en de dierenarts als voldoende onderbouwd beschouwd en heeft geconcludeerd dat de appellanten de gezondheid en het welzijn van de honden hebben benadeeld. De opgelegde maatregelen, met uitzondering van de maatregel inzake vachtverzorging, zijn gerechtvaardigd.

De uitspraak van het College is gedaan op 11 maart 2014, waarbij het beroep van de appellanten ongegrond is verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en de proceskosten zijn niet toegewezen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 13/322
11201

Uitspraak van de meervoudige kamer van 11 maart 2014 in de zaak tussen

[naam 1] en [naam 2], te [plaats], appellanten

en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J. den Haan).

Procesverloop

Appellanten hebben bij brief van 11 april 2013, bij het College binnengekomen op 3 mei 2013, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 4 april 2013.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellanten tegen het besluit van
28 september 2012, waarbij aan appellanten een last onder bestuursdwang is opgelegd wegens overtreding van artikel 36, eerste en derde lid, en artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, gedeeltelijk gegrond verklaard.
Appellanten hebben de gronden van hun beroep ingediend en verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 28 januari 2014 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellanten zijn in persoon verschenen. Voor verweerder is de genoemde gemachtigde verschenen.

Overwegingen

1.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“ Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.”
De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 36
1.
Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen.
(...)
3.
Een ieder is verplicht hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen.
Artikel 37
Het is de houder van een dier verboden aan een dier de nodige verzorging te onthouden.
Artikel 106
Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.
Het Honden- en Kattenbesluit 1999 (hierna: HKB) bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
Artikel 8
(…)
3. Een binnen- of buitenverblijf voldoet aan de volgende eisen:
a. de vloer, de wanden, de hekken of afrasteringen zijn vervaardigd van zodanige
materialen dat de honden of katten zich er niet aan kunnen verwonden en zich er niet
door kunnen vergiftigen.
(…)
4. Een binnenverblijf voldoet aan de volgende eisen:
(…)
b. het kan op afdoende wijze worden geventileerd.
(…)
Artikel 15
(…)
3. Iedere hond heeft in een binnen- of buitenverblijf de beschikking over een schone en droge ligplaats die vanuit de bodem van het verblijf optrekkende kou isoleert.
(…)
Artikel 18
1. Een inrichting wordt dagelijks gereinigd en regelmatig deugdelijk ontsmet.
(…)”
2.
Op 8 augustus 2012 heeft [naam 3], inspecteur bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) (inspecteur), in het dierenpension van appellanten een controle uitgevoerd. Hij heeft vastgesteld dat de inrichting onvoldoende werd gereinigd en dat de honden onvoldoende werden verzorgd. Aan appellanten is toen medegedeeld dat de verblijven beter moeten worden gereinigd en dat de honden moeten worden ontdaan van klitten.
Op 13 september 2012 heeft de inspecteur een hercontrole uitgevoerd. Daarbij heeft
[naam 4], toezichthoudend dierenarts bij de NVWA (dierenarts), gebreken in de zorg voor de honden en tekortkomingen van de hondenverblijven vastgesteld. Veel honden zaten onder de klitten en hadden tumoren en zwellingen en ook achterstallig onderhoud aan het gebit. Verder waren de hondenverblijven vervuild en vochtig.
Bij besluit van 28 september 2012 heeft verweerder aan [naam 2] een last onder bestuursdwang opgelegd die het volgende inhoudt: de honden met ziekteverschijnselen moeten door een dierenarts worden onderzocht; de vachten van de honden moeten worden verzorgd; er moet verse lucht worden binnengelaten en het verblijf moet schoon worden gemaakt; de huisvesting moet voldoen aan het HKB en de gebitten van de honden moeten worden verzorgd. De verzorgingsmaatregelen moeten vóór 1 oktober 2012 zijn getroffen en de huisvestingsmaatregel vóór 25 november 2012. Appellanten hebben hiertegen op 1 oktober 2012 bezwaar gemaakt.
Op 5 oktober 2012 hebben de inspecteur en de dierenarts een hercontrole gehouden. Zij stelden vast dat de dieren die diergeneeskundige hulp nodig hadden deze nu kregen, dat de conditie van de honden was verbeterd en dat aan de dierenverblijven verbeteringen waren aangebracht. De buitenverblijven bleken echter onvoldoende gereinigd.
Op 10 december 2012 hebben zij opnieuw een controle gehouden. Zij stelden vast dat de honden werden behandeld volgens een behandelplan van dierenarts [naam 5] en zagen dat de vachten van de honden er verzorgd uitzagen en dat de hele inrichting schoon was. Met betrekking tot een mank lopende hond is aan [naam 1] medegedeeld dat de hond behandeld moet worden door dierenarts [naam 5] als de hond over twee dagen nog steeds mank loopt.
3.
In het bestreden besluit heeft verweerder beoordeeld of appellanten de overtredingen op grond waarvan de maatregelen in de last zijn opgelegd hebben begaan en of de opgelegde maatregelen gerechtvaardigd waren. Verweerder heeft het bezwaar tegen de maatregel inzake de vachtverzorging gegrond verklaard, in die zin dat deze maatregel komt te vervallen, omdat gebleken is dat op 28 september 2012 de vachtverzorging van de honden in orde was en er derhalve op dat punt geen sprake was van een overtreding. Voor het overige heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen.
Ten tijde van de controle op 13 september 2012 had een tweetal honden al tenminste drie weken tumoren. Appellanten hebben dus niet tijdig een dierenarts geraadpleegd. In sommige verblijven was het vochtig en een tweetal ventilatoren werkte niet naar behoren. Appellanten hebben dus niet zorggedragen voor voldoende verse lucht in de verblijven van de dieren. Verder waren hondenverblijven heel vuil en werden oude uitwerpselen aangetroffen. Omdat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij elke dag de verblijven schoon maakten gaat verweerder ervan uit dat zij de dierenverblijven niet goed schoon maakten. Ook is gebleken dat er honden waren gehuisvest in verblijven waarvan de tegels los zaten; appellanten dienden deze dieren dan ook onmiddellijk te verplaatsen. Appellanten hebben de verantwoordelijkheid om de gebitten goed te verzorgen. De meeste gebitten van de honden verkeerden echter in slechte staat omdat er veel tandsteen in zat; dit leidt tot tandvleesontststekingen.
Verweerder heeft geconcludeerd dat appellanten de dieren de nodige verzorging hebben onthouden en hun gezondheid en welzijn hebben benadeeld, zodat zij de artikelen 36 en 37 Gwd hebben overtreden. Voorts voldeed de huisvesting niet aan de eisen van het HKB. Volgens verweerder zijn de maatregelen, met uitzondering van de maatregel inzake vachtverzorging, terecht opgelegd.
4. Appellanten hebben – samengevat weergegeven – aangevoerd dat zij goede fokkers zijn en dat niet denkbaar is dat de gebitten van de honden niet in orde zijn. De inspecteur heeft de honden niet gezien en spreekt niet de waarheid. De eigenaren van de door appellanten verzorgde honden komen terug omdat ze tevreden zijn over de verzorging. Verder dateren de foto’s die verweerder bij de stukken heeft gevoegd van na 28 september 2012 en geven dus de situatie op 28 september 2012 niet weer. De hondenverblijven worden dagelijks schoongemaakt. De gebitten waren al niet in orde toen zij in 2010 in de opvang van verweerder zaten, maar pas nu wordt daar een probleem van gemaakt. De honden kregen van appellanten regelmatig botten om te kauwen. Kanker is een veel voorkomende ziekte bij kooikerhonden.
5.1
Ter beoordeling staat of verweerder op goede gronden bij besluit van 28 september 2012 een last onder bestuursdwang heeft opgelegd en dit besluit – behoudens ten aanzien van de maatregel inzake vachtverzorging – in het bestreden besluit gehandhaafd. Het College overweegt hierbij dat het geschil geen betrekking heeft op de inbeslagname van de 26 honden in december 2010.
5.2 Het College overweegt dat de last is opgelegd naar aanleiding van de bevindingen van de inspecteur en dierenarts van de NVWA op 8 augustus 2012 en 13 september 2012. In het toezichtrapport van 19 september 2012 en de daarbij gevoegde diergeneeskundige verklaring is gedetailleerd verslag gedaan van de bevindingen ten tijde van het controlebezoek op 13 september 2012. Het College stelt vast dat appellanten de bevindingen van de inspecteur en de dierenarts wel hebben ontkend maar de betwisting niet geobjectiveerd hebben onderbouwd. Het College ziet dan ook geen aanleiding om niet van deze bevindingen van de inspecteur uit te gaan.
Gelet op die bevindingen, waaronder ook de door verweerder bij het toezichtrapport gevoegde foto’s, waarvan appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat deze na 28 september 2012 zouden zijn genomen, is het College van oordeel dat vast is komen te staan dat appellanten in die periode de gezondheid van de honden hebben benadeeld en hen de benodigde diergeneeskundige verzorging hebben onthouden. Voorts voldeed de huisvesting (vochtig en vuil) niet aan de eisen van het HKB. Dit betekent dat appellanten de Gwd en het HKB overtreden hebben en verweerder de bevoegdheid toekwam om handhavend op te treden.
Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had behoren af te zien van het opleggen van een last onder bestuursdwang is naar het oordeel van het College in dit geval geen sprake.
5.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Dijt, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir en
mr. N.A. Schimmel, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2014.
w.g. E. Dijt w.g. E. van Kerkhoven