In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van een klacht die door appellante was ingediend bij de accountantskamer. De klacht was ingediend tegen betrokkene, een accountant, en betrof het handelen van betrokkene in relatie tot de rekening-courantverhoudingen van appellante met verschillende rechtspersonen. De accountantskamer had de klacht niet-ontvankelijk verklaard op grond van het verstrijken van de driejaarstermijn zoals vastgelegd in de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra). Appellante stelde dat zij pas na het verstrijken van deze termijn kennis had genomen van het klachtwaardige handelen van betrokkene. Het College oordeelde echter dat appellante al in 2008, na kennisname van een rapport van betrokkene, over voldoende informatie beschikte om een vermoeden van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen te baseren. Het College volgde de redenering van de accountantskamer en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van klachten in het kader van het accountantstuchtrecht en de strikte toepassing van de driejaarstermijn.