9.3Tussen partijen is in geschil of in de welkomstbrief moest worden vermeld dat de termijn voor ontbinding van de overeenkomst ging lopen vanaf de verzending van de welkomstbrief (zoals Pretium stelt), of vanaf de ontvangst van de welkomstbrief door de consument (zoals ACM, BAC en rechtbank menen). Pretium heeft er daarbij op gewezen dat de conclusies van ACM, BAC en rechtbank weliswaar gelijk zijn, maar in motivering uiteenlopen. In de bepaling die ziet op deze verplichting is vermeld dat de gegevens moeten worden 'verstrekt', zie artikel 7:46c, tweede lid, aanhef, BW. Wat onder 'verstrekt' moet worden verstaan, is naar het oordeel van het College niet duidelijk. Enerzijds lijkt het woord 'verstrekt' meer de nadruk te leggen op het geven, dan op het ontvangen van de informatie. Daarbij moet worden opgemerkt dat volgens artikel 7:46i, zesde lid, BW de termijnen van artikel 7:46d, eerste lid, eerste en tweede volzin, BW in geval van een overeenkomst op afstand tot het verrichten van diensten lopen vanaf het sluiten van de overeenkomst. Anderzijds zou een uitleg van 'verstrekt' in de zin dat de consument daadwerkelijk beschikt over de informatie, meer in overeenstemming zijn met het doel van de Whc en de Europese regelgeving waarop deze is gebaseerd, zoals de rechtbank in overweging 2.5.5 van de aangevallen uitspraak suggereert. Zoals ACM in het boeterapport heeft opgemerkt, wordt deze uitleg ondersteund door artikel 3:37, derde lid, BW dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring die persoon moet hebben bereikt om haar werking te hebben. De parlementaire geschiedenis geeft over de uitleg van 'verstrekt' onvoldoende duidelijkheid. Deze onduidelijkheid behoort niet ten nadele van Pretium te komen. Gelet hierop ziet het College onvoldoende grondslag voor het oordeel dat ACM terecht heeft vastgesteld dat Pretium artikel 7:46c, tweede lid, onder a, BW heeft overtreden door in de welkomstbrief te vermelden dat de termijn voor ontbinding van de overeenkomst ging lopen vanaf de verzending ervan, zoals de rechtbank heeft overwogen. Het betoog van Pretium dat haar geen verwijt kan worden gemaakt omdat zij destijds handelde overeenkomstig wat in de telecomsector gebruikelijk en geaccepteerd was, hoeft daarom niet te worden besproken. De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat Pretium de overtreding van verplichting 3 heeft begaan.
De last onder dwangsom voor overtreding van verplichting 3
10. Nu ACM ten onrechte heeft vastgesteld dat Pretium de verplichting heeft overtreden om bij de nakoming van de overeenkomst de vereisten voor gebruikmaking van het recht tot ontbinding te verstrekken, was ACM niet bevoegd daarvoor een last onder dwangsom op te leggen. De last onder dwangsom die ACM heeft opgelegd, dient daarom te worden vernietigd.
De boete voor overtreding van verplichting 3
11. Zoals hiervoor is vermeld, heeft ACM voor de overtreding van deze verplichting en de overtreding van verplichting 2 een gezamenlijk vastgestelde boete opgelegd. Nu ACM ten onrechte overtreding van verplichting 3 heeft vastgesteld, dient dit te leiden tot aanpassing van de boete voor overtreding van verplichting 2, op de hiervoor onder 8.1 vermelde wijze.
Vóór de overeenkomst meedelen van de minimale duur van de overeenkomst (verplichting 4)
12. De vierde verplichting die ACM ten grondslag heeft gelegd aan het sanctiebesluit, is de verplichting om de minimale duur van de overeenkomst te vermelden, voordat deze wordt gesloten.
ACM heeft daarbij verwezen naar artikel 8.5, tweede lid, Whc, in samenhang gelezen met artikel 7:46c, eerste lid, aanhef en onder i, BW en artikel 7:46i, eerste lid, BW. Zoals hiervoor vermeld, moeten – samengevat – tijdig voordat de koop op afstand wordt gesloten aan de wederpartij een aantal gegevens worden verstrekt, aldus artikel 7:46c, eerste lid, BW. Een van die gegevens, opgenomen onder i, is de minimale duur van de overeenkomst, in geval van een koop op afstand die strekt tot voortdurende of periodieke aflevering van zaken.
De rechtbank heeft met ACM de overtreding vastgesteld op basis van transcripts van telemarketinggesprekken waarin een overeenkomst is gesloten. Dit was het geval in 45 gesprekken. In al die gesprekken hebben de callcentermedewerkers de minimale duur van de overeenkomst niet meegedeeld voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst. Daarmee zijn de callcentermedewerkers afgeweken van de callscripts waarin wel was opgenomen dat de minimale duur voorafgaand aan de overeenkomst moest worden vermeld. Pas nadat de overeenkomst was gesloten, hebben de callcentermedewerkers dit in het zogeheten voiceloggedeelte van het gesprek meegedeeld. Dat gedeelte dient echter als bevestiging of bewijs van de daaraan voorafgaand geuite wil van de consument. Het College is van oordeel dat, gelet op het aantal gesprekken waarin de minimale duur niet is vermeld, de handelwijze van de callcentermedewerkers – ook al wijkt deze af van de callscripts – geen incidentele, maar een structurele praktijk vormt. Zoals hiervoor in 4.3 is overwogen, doet de omstandigheid dat de overtreding een gevolg is van het handelen van de callcentermedewerkers niet af aan de verwijtbaarheid van Pretium.
Het College is met de rechtbank van oordeel dat ACM op basis van dit bewijs terecht heeft vastgesteld dat Pretium de overtreding van verplichting 4 heeft begaan.
Sanctie voor overtreding van verplichting 4