ECLI:NL:CBB:2015:394

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 november 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
15/797
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking taxivergunning Amsterdam na verkeersincidenten

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 november 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een taxichauffeur wiens taxivergunning door de gemeente Amsterdam was ingetrokken. De intrekking volgde op een besluit van 9 september 2015, waarbij de gemeente stelde dat de chauffeur zich schuldig had gemaakt aan gevaarlijk en asociaal rijgedrag, waaronder agressief claxonneren en bumperkleven. De voorzieningenrechter oordeelde dat de intrekking van de vergunning ingrijpende gevolgen had voor de verzoeker, die afhankelijk was van zijn werkzaamheden op de Amsterdamse opstapmarkt. Tijdens de zitting op 18 november 2015 heeft de verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door hun gemachtigde en een getuige. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er voldoende spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, gezien de impact van de intrekking op de verzoeker.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gemeente onvoldoende bewijs had geleverd voor de beschuldigingen van gevaarlijk rijgedrag. De verklaringen van de verbalisanten werden als onvoldoende betrouwbaar beschouwd, omdat er geen ambtsedig proces-verbaal was opgemaakt. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de intrekking van de vergunning niet proportioneel was en dat de gemeente niet had aangetoond dat de gedragingen van de verzoeker ernstiger waren dan andere overtredingen waarvoor lichtere sancties worden opgelegd. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en de intrekking van de vergunning geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de verzoeker.

Uitspraak

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/797
14/914
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 november 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , te Amsterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. M. Kintou),
en

burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Westing).

Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2015 (het bestreden besluit) hebben verweerders de taxivergunning van verzoeker voor de Amsterdamse opstapmarkt (taxivergunning) per 10 september 2015 ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Voor verweerders is tevens verschenen [naam 2] .

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het aannemelijk is dat het bestreden besluit voor verzoeker ingrijpende gevolgen met zich brengt nu zijn werkzaamheden zich in belangrijke mate richten op de Amsterdamse opstapmarkt (taxivervoer vanaf standplaatsen en via aanhouden op straat). De intrekking van zijn taxivergunning brengt met zich dat hij deze werkzaamheden niet meer kan uitvoeren. Hiermee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang gegeven.
3. De voorzieningenrechter gaat bij zijn voorlopig oordeel uit van de volgende feiten.
3.1
Verzoeker is werkzaam als taxichauffeur en biedt zijn diensten (hoofdzakelijk) in Amsterdam aan op de opstapmarkt. Verzoeker beschikte over de hiervoor vereiste taxivergunning.
3.2
Op 6 juni 2015 is door de Politie Eenheid Amsterdam een mutatierapport opgemaakt. Daarin is vermeld dat verzoeker de ring A10 kwam afrijden, komende uit de richting van de afslag Bos en Lommer en gaande in de richting van de Jan van Galenstraat. Ter hoogte van de kruising met de Jan van Galenstraat reed een personenauto, met daarin als bestuurster een oudere dame, bijna de ring op maar de bestuurster corrigeerde zichzelf door op het laatste moment rechtsaf de Jan van Galenstraat op te gaan. Hierbij ontstond volgens verbalisanten nagenoeg geen hinder voor verzoeker, die er direct achter reed.
Verzoeker reageerde volgens verbalisanten agressief jegens haar door enorm hard en lang te claxonneren, vaart te maken om dichter op haar achterbumper te gaan rijden, bochtende bewegingen te maken op dezelfde rijstrook om haar met zijn rijgedrag te imponeren dan wel aan te geven dat zij iets fout gedaan had. Verzoeker heeft volgens verbalisanten vervolgens enkele malen wat extra gas met de koppeling ingetrapt, kennelijk om haar ook op deze manier te imponeren. Vervolgens reed hij met veel gas langs de oudere dame en maakte hij op zijn rijstrook al een stuurbeweging terug naar de linkerrijstrook van de andere weggebruiker, waarna hij weer terugstuurde naar het midden van de rijstrook waar hij op reed. Verbalisanten zagen de remlichten van de oudere dame oplichten, derhalve werd zij volgens hen gehinderd door het rijgedrag van verzoeker.
Nadat hij door verbalisanten was staande gehouden, verklaarde verzoeker dat hij goed bezig was geweest en tijdens het bekeuringsgesprek gaf verzoeker aan dat de betreffende verbalisant zijn mond moest houden omdat hij toch niet meer luisterde.
3.3
Op 10 juni 2015 heeft de Politie Eenheid Amsterdam een mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) gedaan aan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) omdat verzoeker vermoedelijk niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van categorieën B/AM van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven.
Op 10 juni 2015 hebben verbalisanten ten aanzien van verzoeker op ambtseed een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, waarin de inhoud van het mutatierapport is neergelegd. en op 10 juni 2015, welk proces-verbaal nadien is ondertekend.
3.4
Het CBR heeft verzoeker bij brief van 2 juli 2015 een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG-maatregel) opgelegd.
3.5
Bij het primaire besluit hebben verweerders verzoekers taxivergunning ingetrokken omdat verzoeker niet heeft voldaan aan zijn verplichting op grond van artikel 2.14, eerste lid onder d, van de Taxiverordening Amsterdam 2012 (de Taxiverordening) in combinatie met artikel 1, vierde lid, onder d, van het Besluit Nadere regels eisen chauffeurs (Besluit Nadere regels) nu de politie Amsterdam-Amstelland een mededeling heeft opgemaakt voor een EMG-maatregel.
4. Verzoeker ontkent dat hij schuldig is aan de eerder genoemde gedragingen en derhalve aan gevaarlijk en of risicovol rijgedrag. Verzoeker betwist dat hij enkele malen wat extra gas heeft gegeven met de koppeling ingetrapt. Verzoeker stelt dat dit onmogelijk is, nu zijn voertuig voorzien is van een automatische schakelbak en dus niet beschikt over een koppeling. De aanname van verbalisant dat het hebben van een voertuig met een automaat geen belemmering vormt om de auto tijdens het rijden in zijn vrij (N-stand) te zetten en vervolgens gas te geven, betreft volgens verzoeker een aanname welke niet wordt onderbouwd met bewijsstukken.
De verklaringen van verbalisanten zijn volgens verzoeker alleen opgenomen in het mutatierapport en verwerkt in de mededeling van de politie. Echter, volgens verzoeker ontbreekt een ambtsedig proces-verbaal van de staande houding op 6 juni 2015 en de mutatierapporten zijn bovendien niet ondertekend door verbalisanten. Verbalisanten hebben volgens verzoeker hierdoor niet aannemelijk gemaakt dat hij de gedragingen heeft getoond. Volgens rechtspraak van het College (onder meer 22 september 2015, ECLI:NL:CBB:2015:324) worden meldingen in het mutatierapport als bewijs ontoereikend geacht. Ook de Mededeling Politie – opgesteld door een persoon die de overtreding niet heeft waargenomen – wordt volgens hem als bewijs ontoereikend geacht. Verweerders waren wegens het ontbreken van deugdelijk bewijs volgens verzoeker niet bevoegd om de taxivergunning van verzoeker in te trekken.
Verzoeker betwist dat hij de route over de snelweg heeft genomen zoals beschreven in het mutatierapport. De route die verzoeker heeft gereden (vanaf de Leidsekade tot de Slotermeerlaan) is de meest logische route zoals deze taxichauffeurs geleerd wordt tijdens het examen voor de chauffeurspas en de trambaanontheffing. Ondanks herhaaldelijke verzoeken aan TTO AMS om een track-and-trace overzicht te overleggen van de bereden route, geeft TTO aan hierover niet te beschikken.
Volgens verzoeker staat de intrekking van de taxivergunning in geen enkele verhouding tot de vermeende feiten. Om deze reden is volgens hem sprake van een disproportioneel en onevenredig besluit. Verzoeker betoogt dat verweerders ten onrechte geen kenbare belangenafweging hebben gemaakt. Verzoeker wijst erop dat hij in de afgelopen drie jaar dat hij taxichauffeur is geweest geen bekeuringen heeft ontvangen.
5. Verweerders betogen dat verzoeker zonder enige nadere onderbouwing primair stelt dat hij de door verbalisanten genoemde gedragingen niet heeft begaan.
Verweerders betogen dat het enkele feit dat het mutatierapport niet zou zijn ondertekend niet automatisch betekent dat de gedragingen dan ook niet zouden zijn begaan. Om discussies over de bewijslast van het mutatierapport te voorkomen hebben verbalisanten het mutatierapport alsnog opgenomen in een proces-verbaal van bevindingen die door beide verbalisanten onder ambtseed en/of – belofte is ondertekend.
De intrekking van de taxivergunning is volgens verweerders niet disproportioneel omdat het in deze zaak niet om de individuele overtredingen gaat die bijvoorbeeld in een moment van onachtzaamheid zijn begaan maar om meerdere overtredingen, die bij elkaar in ieder geval als ernstig gevaarzettend en asociaal zijn aangemerkt. Voor verweerders is het namelijk onbespreekbaar wanneer iemand die blijkbaar de weg niet goed weet en op het laatste moment alsnog besluit rechtsaf te slaan op deze wijze door verzoeker wordt afgerekend, zeker als daarbij in ogenschouw wordt genomen dat verzoeker een professioneel beroepsvervoerder is die dagelijks dus veel kilometers maakt.
Samenvattend zien verweerders niet in waarom zij na afweging van de belangen, te weten enerzijds het algemeen belang dat de kwaliteit van taxivervoer op de Amsterdamse opstapmarkt van goede kwaliteit is en anderzijds het belang van de chauffeur bij het behouden van de Taxivergunning en de daaruit voortvloeiende inkomsten niet handhavend zou mogen optreden. Voor verweerders is in ieder geval niet gebleken van bijzondere omstandigheden op basis waarvan van handhavend optreden in deze zaak zou moeten worden afgezien. Het feit dat de chauffeur, overigens zonder enige onderbouwing, stelt dat hij al drie jaar geen bekeuringen heeft gehad is voor verweerders onvoldoende om van handhavend optreden af te zien.
Verweerders bestrijden dat verzoeker van de Jan van Galenstraat kwam aanrijden en niet vanaf het Bos en Lommerplein. Het feit dat verzoeker stelt dat hij van de Leidsekade naar hotel Nieuw Slotania aan de Slotermeerlaan is gereden betekent voor verweerders niet dat hij daarom niet van de A10 zou kunnen zijn afgereden.
Het betoog van verzoeker dat met het niet juist invullen van de straatnaam de betrouwbaarheid, deugdelijkheid en rechtmatigheid van de verklaring van verbalisanten wordt betwist, wordt niet door verweerders gedeeld omdat voor alle partijen duidelijk was waar de gedragingen zich hebben afgespeeld.
Ten aanzien van de verklaring over het extra gas geven verwijzen verweerders naar de verklaring van de Volkswagen dealer, waaruit blijkt dat het indien dit voertuigtype voorzien is van een automatische schakelbak het wel degelijk mogelijk is al rijdende het voertuig in de N-stand te zetten en extra gas te geven. Voor wat betreft het nader onderzoek wordt opgemerkt dat mevrouw J. van Westing verbalisanten heeft gevraagd een reactie op de zienswijzen te geven. Dit gesprek is telefonisch gedaan en enkel mevrouw J. van Westing heeft om die reden het verslag ondertekend.
6. De Wet personenvervoer 2000 luidt voor zover hier van belang:
“Artikel 82
1. Bij of krachtens gemeentelijke verordening kunnen regels worden gesteld die in het belang zijn van de kwaliteit van op de gemeentelijke openbare weg aangeboden taxivervoer.
2. De in het eerste lid bedoelde regels strekken tot aanvulling van de bij of krachtens deze wet vastgestelde bepalingen en hebben geen betrekking op andere onderwerpen dan die van de artikelen 82a en 82b.
Artikel 82a
1. Bij of krachtens gemeentelijke verordening kunnen regels worden gesteld over:
a. de herkenbaarheid van een auto waarmee taxivervoer op de gemeentelijke openbare weg wordt aangeboden;
b. de eisen en verplichtingen te stellen aan bestuurders van een in onderdeel a bedoelde auto;
(…)”
De Wvw luidt voor zover hier van belang:
“Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid (…), doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. (…)
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid,
(...) "
De Taxiverordening Amsterdam 2012 (Taxiverordening) luidt voor zover hier van belang:
“Artikel 2.3 Taxxxivergunning en TTO-vergunning
1. Het is een chauffeur verboden om zonder geldige vergunning van het college [van burgemeester en wethouders; toevoeging College] (Taxxxivergunning) op de in bijlage I bij deze verordening aangegeven delen van de openbare weg taxivervoer aan te bieden.
Artikel 2.14 Verplichtingen voor een chauffeur met een Taxxxivergunning
1. De chauffeur in het bezit van een Taxxxivergunning:
(…)
d. neemt de veiligheid van de consument en overige personen in acht;
(…)
2. Het college bepaalt in nadere regels welke gedragingen en verplichtingen in ieder geval onder de in het eerste lid gestelde eisen vallen.
3. Het college kan in aanvulling op het bepaalde in het eerste lid, nadere eisen stellen aan gedragingen of verplichtingen van een chauffeur in het bezit van een Taxxxivergunning.
Artikel 2.17 Bijzondere gronden voor schorsing of intrekking Taxxxivergunning
(…)
4. Een Taxxxivergunning kan worden geschorst of ingetrokken indien de chauffeur zich gedraagt op een wijze dat naar oordeel van het college de kwaliteit van taxivervoer wordt aangetast.
Artikel 3.3 Bestuursrechtelijke maatregelen en sancties aan chauffeurs
1. Het college kan overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.12 en 2.14 sanctioneren met:
a. schorsing van de Taxxxivergunning;
b. intrekking van de Taxxxivergunning.
(…)
3. Bij toepassing van de in het eerste lid genoemde sancties kan het college onder meer rekening houden met:
a. het soort en totaal aantal overtredingen door de chauffeur;
b. de mate van herhaling van het aantal overtredingen binnen een periode van één jaar.”
Het Besluit Nadere regels luidt voor zover hier van belang:
“Artikel 1, vierde lid :
De minimale eisen aan de chauffeur in het bezit van een Taxxxivergunning, als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, onderdeel d, bepalen in ieder geval dat de chauffeur:
(…)
d. in het verkeer geen ernstig gevaarzettend of asociaal gedrag heeft vertoond, waaronder in ieder geval begrepen wordt dat de politie Amsterdam-Amstelland ten aanzien van de chauffeur geen mededeling heeft opgemaakt voor een (...) Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer;”
De Nota Handhavingsbeleid Taxiverordening vermeldt onder 1.2 onder andere:
“ In het handhavingsbeleid wordt beschreven op welke wijze de gemeente zal handhaven in het geval van concrete overtredingen en de toepassing van verschillende sancties en maatregelen. Tevens is in het beleid een stappenplan opgenomen dat er toe dient inzichtelijk te maken welke stappen doorlopen kunnen worden in het geval er sprake is van een overtreding.”
In paragraaf 7.2.1. van deze Nota is onder meer een stappenplan opgenomen waarin schematisch wordt weergegeven welke sanctie bij bepaald gedrag van toepassing is.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7.1
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter moet artikel 1, vierde lid, aanhef en onder d, van het Besluit Nadere regels eisen chauffeurs zo worden uitgelegd dat slechts in geval van sprake is van asociaal of gevaarzettend verkeersgedrag van een chauffeur, de chauffeur de veiligheid van de consument en de overige personen niet in acht heeft genomen, en derhalve niet aan zijn verplichtingen als taxichauffeur in Amsterdam heeft voldaan. Onder dergelijk asociaal of gevaarzettend gedrag in het verkeer wordt onder meer begrepen gedrag waarvoor de politie een mededeling heeft opgemaakt om een EMG-maatregel op te leggen. Deze uitleg wordt bevestigd in de toelichting van verweerders op het Besluit Nadere regels. Deze uitleg heeft tot gevolg dat niet reeds de enkele mededeling op grond van artikel 130 Wvw of de oplegging van de EMG-maatregel, maar het asociaal of gevaarzettend verkeersgedrag zelf aan verweerders de bevoegdheid geeft om een taxivergunning in te trekken. Het enkele feit dat de politie een mededeling als bedoeld in artikel 130 Wvw heeft gedaan, ontslaat verweerders niet van hun verplichting om zelf te beoordelen of daadwerkelijk sprake is van gevaarzettend of asociaal verkeersgedrag van verzoeker.
7.2.1
Ter ondersteuning van hun standpunt dat sprake is van asociaal of gevaarzettend verkeersgedrag van verzoeker, voeren verweerders aan dat verzoeker zich schuldig zou hebben gemaakt aan een aantal gedragingen, te weten lang en hard claxonneren, bumperkleven, imponerend rijgedrag door onder meer extra gas te geven met de koppeling ingetrapt en stuurbewegingen naar de linkerrijstrook, richting de andere bestuurder. Deze gedragingen zijn in het proces-verbaal van 10 juni 2015, samengevat als ‘ogenschijnlijk verhaal halen bij de oudere dame’. Voorts wordt verzoeker de gedragingen jegens de verbalisanten bij de staandehouding verweten.
7.2.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat, anders dan verzoeker betoogt, ten aanzien van voornoemde gedragingen door de politie Amsterdam-Amstelland een op ambtsbelofte en ondertekend proces-verbaal is opgemaakt. Volgens vaste jurisprudentie van het College moet in beginsel van de juistheid van hetgeen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal wordt verklaard, worden uitgegaan, maar betwisting in rechte is niet uitgesloten.
7.3.1
Ten aanzien van het gedrag van verzoeker jegens verbalisanten bij de staandehouding overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Zoals de voorzieningenrechter eerder heeft overwogen in de uitspraak van 2 maart 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:41) dient bij asociaal gedrag in het verkeer in de zin van artikel 1, vierde lid, aanhef en onder d, van het Besluit nadere regels, gezien de verbinding die daarbij met het verkeer is gelegd, worden gedacht aan zeer hinderlijk of gevaarzettend gedrag ten opzichte van andere weggebruikers. Hoewel de gedragingen van verzoeker jegens de verbalisant ongepast zijn, vormen deze naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen asociaal gedrag in de zin van het Besluit nadere regels.
7.3.2
Tussen partijen is niet in geschil, althans door verzoeker gelet op het door verweerders gestelde onvoldoende bestreden, dat de in het proces-verbaal beschreven gedragingen bestaande uit claxonneren, bumperkleven en het maken van stuurbewegingen hebben plaatsgevonden en wel op de Jan van Galenstraat in Amsterdam. Hetgeen verzoeker onder meer heeft aangevoerd ten aanzien van de aanrijroute vanaf de A10, doet naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan het voorgaande niet af, aangezien dit geen ander licht werpt op de ernst van voornoemde gedragingen.
7.3.3
Het betoog van verzoeker ten aanzien van het gasgeven en intrappen van de koppeling slaagt niet. Hoewel het voertuig van verzoeker niet beschikt over een schakelbak, acht de voorzieningenrechter het – gelet op de door verweerders overgelegde verklaring van de Volkswagendealer – niet onaannemelijk dat de door verbalisanten in het proces-verbaal omschreven geluidseffecten ook met een voertuig dat is voorzien van een automaat kunnen worden gerealiseerd.
7.3.4
De voorzieningenrechter stelt derhalve vast dat verzoeker de gedragingen, tezamen het door verweerder als ‘ogenschijnlijk verhaal halen’ aangeduide gedrag, zoals vastgelegd in het proces-verbaal, niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd, heeft betwist en komt derhalve tot het voorlopige oordeel dat verzoeker deze overtredingen heeft begaan. Verzoeker heeft ter zitting bovendien erkend dat deze gedragingen, waaronder het claxonneren, als asociaal verkeergedrag kunnen worden aangemerkt. Volgens verzoeker zou in dit geval echter hooguit een schorsing van de taxivergunning voor een periode van zes maanden gerechtvaardigd zijn.
7.3.5
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder derhalve op goede gronden uit het proces-verbaal van 10 juni 2015 afgeleid dat sprake was van ernstig gevaarzettend of asociaal verkeersgedrag van verzoeker. Verweerders hebben zich dan ook terecht bevoegd geacht om handhavend op te treden.
7.4
Zoals de voorzieningenrechter eerder heeft overwogen in de uitspraak van 17 juli 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:234), dient aan de uitoefening van voornoemde bevoegdheid een kenbare belangenafweging ten grondslag te liggen. Hoewel verweerders een belangenafweging hebben gemaakt waarbij zij de financiële belangen van verzoeker hebben afgewogen tegen het belang van de kwaliteit van het taxivervoer in Amsterdam, is deze belangenafweging naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter ontoereikend.
Ter zitting hebben verweerders verwezen naar de gevallen waarbij op grond van het Handhavingsbeleid Taxi door verweerders tot intrekking van de taxivergunning wordt overgegaan. In geval van fysiek geweld of bedreiging wordt door verweerders, bij een eerste overtreding, een maand onvoorwaardelijke schorsing van de taxivergunning opgelegd. Dat geldt ook in de situatie dat een excessieve snelheidsovertreding wordt begaan, te weten meer dan 50 km/h te hard rijden. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit het bestreden besluit niet waarom in onderhavig geval niet met een lichtere sanctie dan de intrekking van de taxivergunning had kunnen worden volstaan en waarom de intrekking van de taxivergunning in dit geval een proportionele sanctiemaatregel is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat de aan verzoeker verweten gedragingen als ernstiger kunnen worden aangemerkt dan een excessieve snelheidsovertreding, fysiek geweld of bedreiging. Dat geldt te meer nu uit het proces-verbaal blijkt en ter zitting door verbalisant is bevestigd dat de oudere dame beperkte hinder heeft ondervonden van de gedragingen van verzoeker. Dat, zoals door verweerders eerst ter zitting is gesteld, gevaar zou zijn ontstaan voor voetgangers acht de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk. De door verweerders gemaakte belangenafweging is naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter dan ook onrechtmatig.
8.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
8.2
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan verzoeker te vergoeden
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 980,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, in aanwezigheid van mr. M.S. van den Berg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2015.
H.O. Kerkmeester M.S. van den Berg
Afschrift verzonden aan partijen op: