ECLI:NL:CBB:2016:362
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskosten in bezwaar en vertegenwoordiging door vennootschap onder firma
In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, staat de vraag centraal of appellant recht heeft op vergoeding van proceskosten die zijn gemaakt in bezwaar. Appellant, die optreedt namens een vennootschap onder firma (VOF), heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken, waarbij een korting van 1% op subsidies werd opgelegd. Het primaire besluit werd later herroepen, maar de staatssecretaris weigerde de kosten van rechtsbijstand te vergoeden, omdat appellant zelf het bezwaarschrift had ingediend en op de hoorzitting was verschenen.
Tijdens de zitting op 22 september 2016 heeft appellant betoogd dat de kosten van de rechtsbijstand door de VOF moeten worden vergoed, omdat hij niet als individu, maar als vertegenwoordiger van de VOF handelde. Het College heeft echter geoordeeld dat appellant feitelijk voor zichzelf heeft opgetreden, ondanks de verwevenheid met de VOF. De uitspraak van 9 september 2015, waarin het beroep kennelijk ongegrond werd verklaard, werd door het College herzien na verzet van appellant. Het College heeft vastgesteld dat de proceshandelingen door appellant zelf zijn verricht en dat er geen sprake is van beroepsmatige rechtsbijstand door een derde.
De beslissing van het College is dat het beroep ongegrond is verklaard en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 november 2016, waarbij mr. R.W.L. Koopmans de uitspraak heeft gedaan in aanwezigheid van griffier mr. M.B. van Zantvoort.