In deze zaak hebben appellanten, gebroeders [naam], een aanvraag ingediend voor een ontheffing van het verwerven van 20.000 pluimveerechten voor hun bedrijf. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Economische Zaken, omdat er meer rechten waren aangevraagd dan beschikbaar waren, wat leidde tot een loting. Appellanten kregen rangnummer 206, wat hun kansen op een ontheffing aanzienlijk verminderde. Na een bezwaarprocedure werd het bezwaar ongegrond verklaard, waarop appellanten beroep instelden.
Tijdens de zitting op 8 december 2016 werd de zaak behandeld. Appellanten voerden aan dat de kans op een ontheffing niet volledig uitgesloten kon worden, en dat de criteria voor het verkrijgen van een stalcertificaat niet gelijkgesteld konden worden aan die voor een integraal duurzame stal. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat de loting een legitieme methode was om aanvragen te rangschikken binnen het beschikbare plafond van 1.200.000 pluimvee-eenheden.
Het College concludeerde dat de beleidsregels die aan de afwijzing ten grondslag lagen, in overeenstemming waren met de wetgeving en dat de kans op een ontheffing voor appellanten, gezien hun rangnummer, vrijwel nihil was. De beroepsgrond van appellanten werd verworpen, en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 mei 2017.