ECLI:NL:CBB:2017:231

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 juni 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
16/765
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning betalingsrechten uit de Nationale reserve voor starters versus jonge landbouwers

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een maatschap en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellante had een aanvraag ingediend voor toekenning van betalingsrechten uit de Nationale reserve voor starters in het kader van de Gecombineerde opgave 2015. Het primaire besluit van de staatssecretaris, dat deze aanvraag afwees, werd door de appellante bestreden. De staatssecretaris had in zijn bestreden besluit het bezwaar van de appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij het College.

De kern van het geschil draaide om de vraag of de appellante een kennelijke fout had gemaakt in haar aanvraag, door zowel betalingsrechten uit de Nationale reserve voor starters als extra betaling voor jonge landbouwers aan te vragen. De appellante stelde dat zij niet bedoeld had om een beroep te doen op de Nationale reserve voor starters, maar op de Nationale reserve voor jonge landbouwers. Het College overwoog dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had beoordeeld en dat er geen sprake was van een kennelijke fout. Het College bevestigde dat de aanvraag geen innerlijke tegenstrijdigheden vertoonde en dat de staatssecretaris niet gehouden was om historische gegevens te betrekken die niet bij de aanvraag waren overgelegd.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers om duidelijk en consistent te zijn in hun aanvragen, vooral in het kader van complexe regelingen zoals het GLB.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/765
5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2017 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] en [naam 2] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: J.L.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. C. Cromheecke en mr. J.F. Janmaat).

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) de door appellante bij de Gecombineerde opgave 2015 gedane aanvraag voor toekenning van betalingsrechten uit de Nationale reserve voor starters afgewezen.
Bij besluit van 18 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2017. Appellante en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Appellante heeft op 15 juni 2015 en 8 juli 2015 een Gecombineerde opgave 2015 bij verweerder ingediend. Het formulier voor die opgave bevat een rubriek “Regelingen”, waarbij als toelichting wordt gegeven: “Geef hieronder aan voor welke regelingen u in 2015 in aanmerking wilt komen, of waarvoor u uitbetaling wilt aanvragen”. Bij het onderdeel betalingsrechten wordt als toelichting gegeven: “Wilt u in aanmerking komen voor toekenning van betalingsrechten? Geef dat hieronder aan, u kunt één van de drie mogelijkheden kiezen”. Vervolgens worden drie mogelijkheden genoemd: betalingsrechten aanvragen, aanvraag betalingsrechten uit de Nationale reserve voor starters en aanvraag betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers. Achter elk van die mogelijkheden staan de vakjes “Ja” en “Nee”. Appellante heeft alleen het vakje voor het aanvragen betalingsrechten uit de Nationale reserve voor starters met “ja” aangekruist. Verder kan in het formulier bij het onderdeel “Betalingsrechten” een vakje worden aangekruist voor “Aanvraag uitbetaling Betalingsrechten en Vergroeningsbetaling” en “Aanvraag extra betaling jonge landbouwers”. Appellante heeft beide vakjes met “ja” aangekruist. Bij brief van 16 november 2015 heeft verweerder aan appellante gevraagd nadere informatie te verschaffen over de mate van zeggenschap van de jonge landbouwer. Appellante heeft deze informatie verstrekt.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de door appellante bij de Gecombineerde opgave 2015 gedane aanvraag voor toekenning van betalingsrechten uit de Nationale reserve voor starters afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden voor starters.
3. In bezwaar heeft appellante aangegeven dat zij niet bedoeld heeft om een beroep te doen op de Nationale reserve voor starters, maar op de Nationale reserve voor jonge landbouwers en heeft zij verweerder verzocht om de aanvraag gecorrigeerd te lezen.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder uiteengezet dat hij de aanvraag van appellante om betalingsrechten uit de Nationale reserve voor starters terecht heeft beoordeeld aan de voorwaarden voor starters en dat hij deze aanvraag terecht heeft afgewezen. Gelet op het moment waarop appellante het verzoek tot aanpassing van de aanvraag heeft ingediend, kan dit verzoek alleen worden gehonoreerd als sprake is van een kennelijke fout in de zin van artikel 4 van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van
17 juli 2014. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument van de Europese Commissie (nr. AGR 49533/2002) (werkdocument). Verweerder zijn bij summier onderzoek van de aanvraag geen tegenstrijdigheden opgevallen. Om die reden meent verweerder dat het beroep van appellante op een kennelijk fout niet slaagt.
5. Appellante voert in beroep aan dat er wel sprake is van een kennelijke fout, zodat verweerder de ingediende Gecombineerde opgave 2015 moet lezen alsof bij de vraag of een beroep wordt gedaan op de National reserve voor jonge landbouwers ‘ja’ is aangekruist. Bij summier onderzoek zou verweerder immers zijn opgevallen dat de Gecombineerde opgave 2015 tegenstrijdig is ingevuld. Op basis van de bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) bekende gegevens en de registratie bij de Kamer van Koophandel – waarover RVO heeft aangegeven dat zij aan de hand van die gegevens de aanvraag controleert – is immers duidelijk dat het bedrijf al langer dan vijf jaar bestaat, zodat meteen duidelijk is dat er geen sprake is van een starter. Uit de manier waarop de Gecombineerde opgave 2015 is ingevuld blijkt dat alleen maar bedoeld kan zijn om betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers aan te vragen. Zo is weliswaar bij de vraag naar de gegevens van bedrijfshoofd/bedrijfsleider het geboortejaar 1962 ingevuld, omdat bij meervoudige bedrijfsvoering, waarbij de maten evenveel verantwoordelijkheid hebben in het bedrijf, de gegevens van de oudste maat ingevuld worden. Maar de gegevens van de jonge landbouwer zijn ingevuld bij vraag 1b (meewerkende familie). Uit de gegevens die zijn ingevuld bij jonge landbouwer blijkt dat er sprake is van een ander persoon dan het in het jaar 1962 geboren bedrijfshoofd. Dat alleen bedoeld is om betalingsrechten uit de Nationale rechten voor jonge landbouwers aan te vragen en dat verweerder dat ook zo heeft begrepen, blijkt uit de navraag die bij brief van 16 november 2015 is gedaan over de bepaling van de mate van zeggenschap van de jonge landbouwer. Ook uit het invullen van het BSN-nummer en de startdatum van zeggenschap onder de mededeling: “U heeft aangegeven dat u betalingsrechten uit de nationale reserve voor jonge landbouwers en/of de extra betaling voor jonge landbouwers wilt ontvangen” blijkt volgens appellante dat bedoeld is om betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers aan te vragen.
6. Het College overweegt als volgt.
6.1
In vaste jurisprudentie heeft het College de benadering van verweerder aanvaard dat hij bij de beoordeling van verzoeken om na de uiterste indieningstermijn nog wijzigingen in een aanvraag te mogen aanbrengen het werkdocument hanteert. Het College heeft dat werkdocument zo uitgelegd en samengevat dat van een kennelijke fout over het algemeen alleen kan worden gesproken als verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 juni 2011, ECLI:NL:CBB:2011:BU3161). Het College ziet geen aanleiding hierover in het kader van Verordening 809/2014 anders te oordelen.
6.2
Naar het oordeel van het College heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een kennelijke fout. De door appellante ingediende Gecombineerde opgave 2015 bevat geen innerlijke tegenstrijdigheden die na summier onderzoek hadden moeten opvallen. In dit verband is van belang dat verweerder ter zitting van het College onweersproken heeft uiteengezet dat het aanvragen van betalingsrechten uit de Nationale reserve voor starters in plaats van uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers niet uitsluit dat daarnaast een aanvraag wordt gedaan om extra betaling jonge landbouwers, zodat hierin geen tegenstrijdigheid zit. Zo bezien moet worden aangenomen dat verweerder naar aanleiding van die aanvraag extra betaling jonge landbouwers appellante om nadere informatie heeft gevraagd over de mate van zeggenschap van de jonge landbouwer, zodat ook daarin geen tegenstrijdigheid zit. Anders dan appellante heeft aangevoerd, was verweerder niet gehouden rekening te houden met historische gegevens die niet bij de gecombineerde opgave 2015 zijn overgelegd, omdat in dat geval geen sprake meer is van een summier onderzoek van de aanvraag (vergelijk de uitspraak van het College van
1 februari 2013, ECLI:NL:CBB:2013:BZ4272).
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2017.
w.g. A. Venekamp w.g. M.B. van Zantvoort