In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 27 juli 2017, zaaknummer 15/689, staat de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2011 centraal. Appellant had een aanvraag ingediend voor uitbetaling van zijn toeslagrechten, waarbij hij 46 percelen met een totale oppervlakte van 71,09 hectare had opgegeven. Het primaire besluit van 26 februari 2015 leidde tot een wijziging van de bedrijfstoeslag, waarbij de subsidiabele oppervlakte van enkele percelen kleiner werd vastgesteld. Dit resulteerde in een herberekening van de toeslag, met een korting wegens te veel opgegeven oppervlakte. Appellant betwistte de beslissing van verweerder, de staatssecretaris van Economische Zaken, en stelde dat de grond waarop pitrus en ruigte aanwezig zijn, niet als landbouwgrond kan worden afgekeurd.
Het College overweegt dat de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 van toepassing blijft op aanvragen die voor 1 januari 2015 zijn ingediend. De beoordeling van de subsidiabiliteit van de percelen is gebaseerd op luchtfoto's uit 2011, die door verweerder zijn gebruikt om de oppervlaktes te corrigeren. Appellant voerde aan dat de onderbouwing van de afkeuring van de percelen niet deugdelijk was en dat de korting onterecht was opgelegd. Het College oordeelt dat appellant verantwoordelijk is voor de juiste opgave van de perceelsoppervlaktes en dat de argumenten van appellant niet voldoende zijn om de besluiten van verweerder te weerleggen.
Het beroep van appellant wordt ongegrond verklaard. Tevens wordt vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 500,- voor immateriële schade. De proceskosten van appellant worden vastgesteld op € 495,- en het betaalde griffierecht van € 167,- wordt vergoed. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken door mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van griffier mr. M.B. van Zantvoort.