In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 juli 2017, betreft het een geschil over de herziening van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2011. Appellante, een vennootschap onder firma, had bezwaar gemaakt tegen de wijziging van haar bedrijfstoeslag door de staatssecretaris van Economische Zaken. De staatssecretaris had de bedrijfstoeslag gewijzigd vastgesteld op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006, waarbij de oppervlaktes van verschillende percelen landbouwgrond waren herberekend op basis van luchtfoto's. Appellante voerde aan dat de staatssecretaris na drie jaar niet terug mocht komen op de eerder vastgestelde bedrijfstoeslag en dat de herberekening in strijd was met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Het College oordeelde dat de verjaringstermijn van vier jaar, zoals vastgelegd in artikel 3 van Verordening 2988/1995, niet was overschreden. Het College concludeerde dat appellante zelf verantwoordelijk was voor het doen van een juiste opgave en dat de staatssecretaris terecht de bedrijfstoeslag had herzien. De uitspraak leidde tot gedeeltelijke vernietiging van het bestreden besluit, specifiek met betrekking tot de afkeuring van een strook grond die zowel landbouwkundig als recreatief werd gebruikt. Het College droeg de staatssecretaris op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het College ook de proceskosten en een schadevergoeding voor immateriële schade toekende aan appellante.