ECLI:NL:CBB:2017:458

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 november 2017
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
16/1275
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag Taxxxivergunning en verbeurde dwangsommen

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. K.Y. Ramdhan, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam op zijn aanvraag om een Taxxxivergunning. De aanvraag was op 8 juli 2016 ingediend door de Toegelaten Taxi Organisatie (TTO) TCS namens appellant. Op 25 juli 2016 heeft verweerder aan appellant laten weten dat hij voornemens was de vergunning af te wijzen, waarna appellant een zienswijze heeft ingediend. Op 24 augustus 2016 heeft de TTO echter de aanvraag ingetrokken, wat leidde tot de stelling van verweerder dat er geen sprake was van niet tijdig beslissen.

Appellant heeft echter betoogd dat de intrekking van de aanvraag door de TTO niet rechtsgeldig was, omdat deze enkel op verzoek van verweerder heeft plaatsgevonden. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft geoordeeld dat de machtiging die appellant aan de TTO had verleend, uitsluitend de bevoegdheid omvatte om de aanvraag in te dienen, en niet om deze in te trekken. Hierdoor was er nog een lopende aanvraag waarover verweerder moest beslissen.

Het College heeft het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag van appellant. Tevens is verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom voor elke dag dat hij in gebreke blijft, met een maximale dwangsom van € 15.000,-. De hoogte van de verbeurde dwangsom is vastgesteld op € 1.260,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 495,- en het betaalde griffierecht van € 168,- dient te worden vergoed.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/1275
14910

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2017 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. K.Y. Ramdhan),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Pieters).

Procesverloop

Op 26 oktober 2016 heeft appellant bij de rechtbank Amsterdam beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om een Taxxxivergunning van 8 juli 2016. Deze rechtbank heeft het beroep op de voet van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan het College doorgezonden.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2017.
Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 8 juli 2016 heeft de door de gemeente Amsterdam Toegelaten Taxi Organisatie (TTO) TCS namens appellant een aanvraag om een Taxxxivergunning voor appellant ingediend, waarbij gebruik is gemaakt van de volgende machtiging als onderdeel van het door verweerder afgegeven aanvraagformulier:
1.2.
Op 25 juli 2016 heeft verweerder aan appellant kenbaar gemaakt voornemens te zijn de Taxxxivergunning af te wijzen en appellant in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Appellant heeft op 26 juli 2016 een zienswijze ingediend. Verweerder heeft een kopie van het voornemen tot weigering van de vergunning verzonden aan de TTO.
1.3.
Bij e-mail van 24 augustus 2016 heeft de TTO verweerder bericht de aanvraag van appellant in te trekken.
1.4.
Met het formulier “dwangsom bij niet tijdig beslissen” van 20 september 2016 heeft appellant verweerder erop gewezen dat de (wettelijke) termijn voor het beslissen op zijn aanvraag is verstreken en dat verweerder een dwangsom is verschuldigd als hij niet binnen twee weken alsnog een besluit neemt.
1.5.
Bij brief van 27 september 2016 heeft verweerder appellant bericht dat de aanvraag is ingetrokken en daarom niet verder zal worden verwerkt. Van “niet tijdig beslissen” is daarom geen sprake.
2. Appellant heeft op 26 oktober 2016 beroep ingesteld tegen de weigering van het nemen van een beslissing op de aanvraag om een Taxxxivergunning.
3. Het College overweegt als volgt.
3.1
Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
3.2.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
3.3.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3.4.
Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. Ingevolge het tweede lid is de redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, van de Awb heeft gedaan.
3.5.
Appellant stelt dat verweerder alsnog op zijn aanvraag moet beslissen. Hij voert daartoe, voor zover thans van belang, aan dat TCS de aanvraag heeft ingetrokken en dat appellant is gebleken dat de intrekking van de aanvraag door TCS enkel heeft plaatsgevonden door het verzoek daartoe van verweerder. Daarom is sprake van het weigeren van het nemen van een beslissing op zijn aanvraag om een Taxxxivergunning, aldus appellant. Ter zitting heeft appellant desgevraagd verduidelijkt dat hij niet kan instemmen met een intrekking van de aanvraag door TCS. Volgens appellant heeft TCS dat uitsluitend op verzoek van de gemeente gedaan en is hij daarin niet gekend.
3.6.
Het College begrijpt het betoog van appellant aldus dat hij bestrijdt dat TCS bevoegd was om tot intrekking van de namens appellant door TCS ingediende aanvraag over te gaan en dat er daarom nog een aanvraag voorligt waarop verweerder moet beslissen. Om te kunnen beoordelen of appellant een lopende aanvraag om een Taxxxivergunning in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb heeft, dient de vraag te worden beantwoord of appellant met vorenbedoeld machtigingsformulier TCS heeft gemachtigd om namens hem de aanvraag in te trekken.
3.7.
Het is vaste rechtspraak (College van Beroep voor het Bedrijfsleven 15 september 2016, ECLI:NL:CBB:2016:289, Centrale Raad van Beroep 30 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW6854, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1812) dat geen rechtsregel in de weg staat aan het verlenen van een in algemene bewoordingen geformuleerde machtiging tot het voeren van procedures en het in verband daarmee verrichten van alle noodzakelijk geachte handelingen, mits de machtiging voldoende specifiek is om de grenzen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid te kunnen bepalen.
3.8.
Naar het oordeel van het College houdt de door appellant aan TCS verleende machtiging volgens de letterlijke tekst uitsluitend in de bevoegdheid om namens appellant een aanvraag in te dienen. Het standpunt van verweerder dat de machtiging in dit geval inhoudt dat TCS bevoegd was de aanvraag in te dienen, verder af te handelen en in te trekken, wordt niet gevolgd. Weliswaar heeft verweerder ter zitting gewezen op de zinsnede “U kunt uw aanvraag laten afhandelen door de TTO waarbij u bent aangesloten”, maar uit deze toelichtende tekst kan, anders dan verweerder meent, niet een vertegenwoordigingsbevoegdheid van TCS voor het intrekken van de betreffende aanvraag worden afgeleid, reeds omdat deze zinsnede wordt gevolgd door de zin “U geeft uw TTO dan de mogelijkheid de aanvraag namens u in te dienen bij de gemeente.” Bij zijn oordeelvorming heeft het College ook betrokken dat het betreffende machtigingsformulier eenzijdig door verweerder is opgesteld en er geen overleg tussen verweerder en/of de betrokken TTO en appellant heeft plaatsgevonden over de reikwijdte van de machtiging. Verweerder dient alsnog op de aanvraag van appellant om een Taxxxivergunning te beslissen. De beslistermijn is overschreden. Het beroep is gegrond.
3.9.
Verweerder wordt opgedragen om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een beslissing te nemen op de aanvraag van 8 juli 2016. Het College bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder aan appellant een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat hij in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
3.10.
Ter zitting heeft appellant het College verzocht op de voet van artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen.
3.11.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. Ingevolge het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 20,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30,- per dag en de overige dagen € 40,- per dag. In het derde lid is bepaald dat de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
3.12.
Verweerder heeft in de twee weken na de ingebrekestelling van 20 september 2016 geen besluit genomen. Tot op heden heeft verweerder nog geen besluit genomen, zodat hij na de twee weken volgend op de ingebrekestelling meer dan 42 dagen in gebreke is geweest. Verweerder verbeurt de maximale dwangsom. Het College zal de hoogte van de verbeurde dwangsom op € 1.260,- vaststellen.
4. Het College veroordeelt verweerder in de door appellant gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 495,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit gegrond;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de datum van verzending van deze uitspraak te beslissen op de aanvraag van appellant van 8 juli 2016;
- bepaalt dat verweerder aan appellant een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij met betrekking tot de aanvraag van appellant de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,- (zegge: honderd euro) bedraagt, met een maximum van € 15.000,- (zegge: vijftienduizend euro);
- stelt de hoogte van de verweerder aan appellant verbeurde dwangsom vast op € 1260,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan appellant te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 495,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.M. van den Berk, in aanwezigheid van
mr. C.S. de Waal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2017.
w.g. J.A.M. van den Berk w.g. C.S. de Waal