ECLI:NL:CBB:2018:204

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
25 mei 2018
Zaaknummer
16/1031
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van betalingsrechten op basis van subsidiabele oppervlakte van landbouwpercelen met bomen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, een landbouwer, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had betalingsrechten aangevraagd op basis van de Gecombineerde Opgave 2015, waarbij hij verschillende percelen als blijvend grasland had opgegeven. Het primaire besluit van 14 april 2016 wees de betalingsrechten toe, maar stelde de subsidiabele oppervlakte van de opgegeven percelen op nihil. In het bestreden besluit van 3 oktober 2016 werd het bezwaar van de appellant gedeeltelijk ongegrond verklaard, waarbij de oppervlakte van één perceel alsnog subsidiabel werd gesteld. De appellant ging in beroep tegen dit besluit, waarna het College de zaak op 9 april 2018 ter zitting behandelde.

De kern van het geschil betrof de subsidiabiliteit van de percelen 13 en 15, waarop meer dan 50 bomen per hectare stonden. De appellant stelde dat hij deze percelen gebruikte voor de beweiding van zijn schapen en dat de bomen op een afstand stonden die agrarische activiteiten mogelijk maakte. Hij beriep zich op een handleiding van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) die hem inziens de mogelijkheid bood om deze percelen als subsidiabel op te geven. Het College oordeelde echter dat de regelgeving, zoals vastgelegd in de Europese verordening en de Uitvoeringsregeling, geen uitzondering bood voor percelen met meer dan 50 bomen per hectare. De appellant had niet kunnen vertrouwen op de handleiding, aangezien deze betrekking had op verouderde regelgeving.

Uiteindelijk concludeerde het College dat het beroep ongegrond was en dat de vaststelling van de subsidiabele oppervlakte van de percelen 13 en 15 correct was. De minister werd opgedragen het griffierecht aan de appellant te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/1031
5111

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 mei 2018 in de zaak tussen

[naam] te [plaats] , appellant,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. M. van der Zwaard en mr. C. Cromheecke).

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan appellant betalings-rechten toegewezen op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB
(de Uitvoeringsregeling).
Bij besluit van 3 oktober 2016 (het bestreden besluit ) heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 16 mei 2017 (het wijzigingsbesluit) heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2018. Appellant is verschenen en verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Appellant is landbouwer. Hij heeft met de Gecombineerde Opgave 2015 op
9 juni 2015 toewijzing van betalingsrechten aangevraagd. Hiervoor heeft hij onder meer de percelen 12, 13, 14, 15 en 16 opgegeven als blijvend grasland.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder de subsidiabele oppervlakte van deze percelen op nihil vastgesteld.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de oppervlakte van perceel 12 alsnog subsidiabel gesteld en aan appellant 7,95 betalingsrechten toegewezen. De overige percelen zijn volgens verweerder terecht niet meegerekend bij de subsidiabele oppervlakte, omdat hierop meer dan 50 bomen per hectare staan.
Bij het wijzigingsbesluit heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd en aan appellant 8,29 betalingsrechten toegewezen. Daarbij heeft verweerder de oppervlaktes voor de percelen 12, 14 en 16 herzien, maar heeft hij de volledige afwijzing van de percelen 13 en 15 gehandhaafd.
3. In geschil is of verweerder bij de toewijzing van de betalingsrechten van appellant is uitgegaan van de juiste oppervlaktes van de percelen 13 en 15.
4. Appellant stelt dat er weliswaar bomen staan op de percelen maar dat hij de percelen in gebruik heeft voor de beweiding van zijn circa 80 schapen en dat hij de percelen bemest. Deze percelen zijn daarom ten onrechte niet subsidiabel gesteld door verweerder. Appellant beroept zich hierbij op de “Handleiding bij intekenen of wijzigen gewaspercelen” die hij ten tijde van de voorbereiding op zijn aanvraag heeft geraadpleegd op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Hieruit blijkt dat een perceel met meer dan 50 bomen toch mag worden opgegeven als subsidiabel landbouwareaal indien het grasland is en de bomen op een dusdanige afstand van elkaar staan dat agrarische activiteiten als beweiden en maaien mogelijk zijn. Gelet op deze informatie mocht appellant erop vertrouwen dat hij de percelen 13 en 15 als subsidiabele oppervlakte mocht opgeven voor de toewijzing van zijn betalingsrechten.
5. Het College overweegt als volgt.
5.1
Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op het wijzigingsbesluit.
5.2
Uit artikel 24, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013), volgt dat het aantal toegewezen betalingsrechten per landbouwer in 2015 gelijk is aan het aantal subsidiabele hectaren dat de landbouwer in zijn steunaanvraag voor 2015 aangeeft en waarover hij op 15 mei 2015 beschikt.
Uit artikel 9, derde lid, onder b, van Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (Verordening 640/2014) volgt dat een perceel met geïsoleerde bomen aangemerkt wordt als subsidiabel als er landbouwactiviteiten kunnen worden verricht op een wijze die vergelijkbaar is met de landbouwactiviteiten op in hetzelfde gebied gelegen percelen zonder bomen, én het aantal bomen per hectare niet uitkomt boven een bepaalde maximumdichtheid.
De maximumdichtheid wordt door de lidstaten gedefinieerd en gemeld op basis van traditionele teeltpraktijken, natuurlijke omstandigheden en milieuredenen. De maximumdichtheid mag niet meer bedragen dan 100 bomen per hectare.
In artikel 2.2, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling is bepaald dat de maximumdichtheid
50 bomen per hectare is.
5.3
Het College volgt het betoog van verweerder dat op grond van artikel 9, derde lid, onder b, van Verordening (EU) nr. 640/2014 in verbinding met artikel 2.2, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling percelen met meer dan 50 bomen per ha niet subsidiabel zijn. Niet in geschil is dat er meer dan 50 bomen per ha staan op de percelen 13 en 15, zodat deze percelen niet subsidiabel zijn. Dat appellant deze percelen wel kan gebruiken voor het beweiden van zijn schapen en voor bemesting volstaat niet om deze percelen desondanks als subsidiabel landbouwareaal te laten gelden.
5.4
Het betoog van appellant dat hij mocht vertrouwen op de Handleiding op de website van RVO slaagt niet. De door appellant overgelegde versie van de Handleiding heeft klaarblijkelijk betrekking op het systeem van de toeslagrechten dat voorafging aan het huidige systeem van de betalingsrechten en dus op verouderde regelgeving die niet van toepassing is op het jaar 2015. De Uitvoeringsregeling die geldt voor het jaar 2015 kent de door appellant genoemde uitzondering voor de subsidiabiliteit van percelen met bomen niet. Het College acht daarbij voorts aannemelijk dat zoals verweerder heeft gesteld per maart 2015 de versie van de Handleiding die betrekking had op het jaar 2015 op de website stond.
5.5
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet het College dan ook geen aanleiding om de vaststelling van het landbouwareaal van de percelen 13 en 15 voor 2015 onjuist te achten.
6. De conclusie is dat het beroep ongegrond is. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan appellant te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. T. Pavićević en mr. B. Bastein in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2018.
w.g. A. Venekamp w.g. C.M. Leliveld