ECLI:NL:CBB:2018:272
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrechten en voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke context
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 mei 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een biologisch melkveebedrijf. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had op 13 januari 2018 het fosfaatrecht van de verzoekster vastgesteld op 2.267 kilogram, waartegen bezwaar is gemaakt. De verzoekster meende dat haar fosfaatrecht op 4.241,4 kilogram had moeten worden vastgesteld, en voerde aan dat de invoering van het fosfaatrechtenstelsel haar bedrijfsvoering ernstig beperkt zonder compensatie, wat onrechtmatig zou zijn.
Tijdens de zitting op 16 mei 2018 is de zaak behandeld, waarbij de verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde. De voorzieningenrechter overwoog dat de verenigbaarheid van het fosfaatrecht met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP) een belangrijk aspect is dat door de minister in de bezwaarprocedure moet worden betrokken. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om de verzoekster toe te staan zich te gedragen alsof haar hogere fosfaatrecht was toegekend, omdat de gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel in haar geval niet in deze spoedprocedure konden worden beoordeeld. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer het gaat om de impact van wetgeving op individuele bedrijven.