ECLI:NL:CBB:2018:453
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Randvoorwaardenkorting op rechtstreekse betalingen voor agrarische bedrijfsstoffen na controle op milieuregelgeving
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 augustus 2018 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant, een agrarisch ondernemer, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister waarin een randvoorwaardenkorting van 3% werd opgelegd op de rechtstreekse betalingen voor het jaar 2016. Deze korting was gebaseerd op een controle door de gemeente, waaruit bleek dat de opslag van agrarische bedrijfsstoffen niet voldeed aan de milieueisen. De controle vond plaats op 11 april 2016 en leidde tot de conclusie dat de opslag niet was afgedekt tegen inregenen en geen opstaande rand had, waardoor verontreiniging van de bodem kon optreden.
De appellant betwistte de bevindingen van de toezichthouder en voerde aan dat er geen verontreiniging had plaatsgevonden. Hij stelde dat de opslagvoorziening voldeed aan de eisen en dat de controle niet correct was uitgevoerd. Het College oordeelde echter dat de minister terecht had afgegaan op de bevindingen van de toezichthouder en dat de appellant niet voldoende had onderbouwd dat er geen sprake was van niet-naleving van de milieuregelgeving.
Het College concludeerde dat de opgelegde randvoorwaardenkorting van 3% rechtmatig was en dat het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van milieuregels in de agrarische sector en de gevolgen van niet-naleving voor subsidies.