In deze zaak hebben appellanten, een agrarisch bedrijf, beroep ingesteld tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetalingen voor het jaar 2015. Het primaire besluit van 31 mei 2016 kende appellanten een bedrag van € 37.471,37 toe, maar dit werd later herroepen op basis van gewijzigde regelgeving. Het bestreden besluit 1 verklaarde het bezwaar van appellanten ongegrond, maar herzag het primaire besluit en verhoogde het toegekende bedrag naar € 37.810,41. Appellanten waren het niet eens met de hoogte van de toekenning en stelden dat de toegewezen betalingsrechten te laag waren, omdat een aantal percelen als niet-subsidiabel was aangemerkt.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de aanvraag van appellanten voor betalingsrechten en de daaropvolgende besluiten van de minister. Het College oordeelde dat de minister de regelgeving correct had toegepast en dat de controle op de subsidiabiliteit van de percelen door middel van luchtfoto's gerechtvaardigd was. De appellanten konden niet aantonen dat de percelen ten onrechte als niet-subsidiabel waren aangemerkt. Het College verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1002,-.