Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (minister),
(gemachtigde: mr. J.S. Boer),
[naam 1] , te [plaats] ( [naam 1] ),
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
- artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen (Warenwetbesluit), in samenhang met artikel 4, tweede lid, en bijlage II, hoofdstuk I.1 van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (Verordening (EG) 852/2004), omdat de bedrijfsruimten voor levensmiddelen niet schoon waren (feit 1/ boetetarief € 1.050,-);
- artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit, in samenhang met artikel 4, tweede lid, en bijlage II, hoofdstuk V.1a, van Verordening (EG) 852/2004, omdat de artikelen, uitrustingstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking komen niet afdoende werden schoongemaakt en zonodig ontsmet (feit 2/ boetetarief € 525,-);
- artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit, in samenhang met artikel 4, tweede lid, en bijlage II, hoofdstuk IX.4, eerste volzin, van Verordening (EG) 852/2004, omdat er geen adequate maatregelen waren getroffen om schadelijke organismen te bestrijden (feit 3/ boetetarief € 1.050,-).
Uitspraak van de rechtbank
Dat de verbalisant alleen was tijdens de controle doet geen afbreuk aan de bewijskracht van het proces-verbaal. De omstandigheid dat de verbalisant onder lunchtijd kwam en eiseres, doordat het druk was en zij alleen in de winkel stond, niet de gelegenheid had om de controle te volgen waardoor zij, naar zij stelt, beperkt is in haar mogelijkheden de inhoud van het proces-verbaal te betwisten, dient voor rekening en risico van eiseres te blijven. Wat eiseres heeft aangevoerd vormt onvoldoende reden om niet in essentie van de juistheid van het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal uit [te] gaan, dat in overwegende mate bestaat uit feitelijke constateringen van niet waarderende aard. Zelfs indien eiseres kan worden gevolgd in haar ter zitting herhaalde stelling dat de snijmachine niet was afgezet met ingedroogd oud vuil, maar met net gesneden droge ham, dan volgt uit de resterende constateringen nog steeds dat artikelen, uitrustingstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking kunnen komen niet afdoende schoon waren gemaakt, terwijl voorts is erkend dat op verschillende plaatsen muizenkeutels en muizengif lagen. Dat de koelcel en de ruimte waarin die stond vrijwel niet meer door eiseres werden gebruikt, doet op zich niet af aan de overtredingen. De enkele stelling van eiseres dat zij professionele hulp heeft ingeschakeld zodra zich tekenen van muizen aandienden wordt gelogenstraft door de geconstateerde hoeveelheden muizenuitwerpselen in combinatie met de verklaring van eiseres tegenover de verbalisant dat zij geen gespecialiseerd bedrijf voor ongediertebestrijding in dienst had genomen. Naar het oordeel van de rechtbank staan gelet hierop de geconstateerde overtredingen vast.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep en incidenteel hoger beroep
9 februari 2015 aan [naam 1] een kennisgeving boeterapport is gestuurd waarin is aangegeven wat tijdens de inspectie is geconstateerd en welke overtredingen daaruit voortvloeien. Ook heeft de toezichthouder zich bij binnenkomst aan [naam 1] gelegitimeerd en haar meegedeeld wat het doel van zijn komst was. Uit de zienswijze van [naam 1] van 11 mei 2015 volgt bovendien dat [naam 1] wel degelijk op de hoogte was van de geconstateerde gebreken en dat de toezichthouder deze gebreken aan haar heeft meegedeeld na afloop van de inspectie.
Voor zover de minister heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte de draagkracht van [naam 1] naar de situatie ten tijde van het beroep heeft beoordeeld, slaagt het betoog niet. Zoals ook door de minister naar voren is gebracht dient de bestuursrechter in beroep te beoordelen of sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot matiging van de boete. Nu [naam 1] in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd dat de boete dient te worden gematigd vanwege het feit dat haar onderneming in 2015 is gestaakt en zij in beroep nieuwe financiële gegevens heeft overgelegd, heeft de rechtbank terecht in het kader van het matigingsverzoek de draagkracht van [naam 1] beoordeeld en de in beroep ingebrachte financiële stukken over 2015 bij haar beoordeling betrokken.