Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 april 2019 in de zaken tussen
[naam 1] B.V.,
[naam 7] B.V. e.a. (zie bijlage),
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
5.7.1 Maximering mestproductie
Sinds 2006 is de mestproductie door de veehouderij in Nederland gemaximeerd, uitgedrukt in 172,9 miljoen kilogram fosfaat (…). Dit plafond is doorvertaald naar sectorale plafonds voor de varkens-, pluimvee- en melkveehouderij:
Hoewel de sectorplafonds al geruime tijd worden toegepast, zijn deze niet vastgelegd in wet- en regelgeving. Om maximale duidelijkheid en transparantie te bieden over het bestaan van de sectorplafonds en de hoogte daarvan, zal de Nederlandse regering de plafonds in de Meststoffenwet vastleggen. Dit zal onderdeel zijn van de wijziging van de Meststoffenwet waarmee ook andere maatregelen uit dit actieprogramma in de wet worden vastgelegd. De beoogde inwerkingtredingsdatum van deze wetswijziging is 1 januari 2020.
(…)”
Tenslotte heb ik besloten de ontheffingen die in het verleden zijn verstrekt in het kader van de Regeling ontheffing productierechten Meststoffenwet (POR-regeling) en die geldig zijn tot en met 31 december 2017 niet te verlengen na die datum. De reden daarvoor is dat deze tijdelijke ontheffingen aan varkens- en pluimveehouders zijn verstrekt in de situatie dat de fosfaatproductie ruim onder het fosfaatproductieplafond en de daarvan afgeleide sectorale deelplafonds lag. Nu dat niet langer het geval is, vind ik het niet wenselijk dat individuele ondernemers worden ontzien van de verplichting om over voldoende dierrechten te beschikken. Dat zou immers onvermijdelijk moeten leiden tot compensatie van de daarmee samenhangende fosfaatproductie door andere ondernemers. In totaal gaat het om 1,6 miljoen kilogram fosfaat. Voor deze ondernemers betekent dit dat zij in 2018 over extra dierrechten moeten beschikken of de veestapel moeten verkleinen.
(…)”
20 februari jl. (…) heeft het kabinet aangegeven hiervoor geen ruimte te zien, maar bereid te zijn om in het najaar te bekijken of de omstandigheden zodanig veranderd zijn dat dit standpunt kan worden herzien.
(…)”