In deze zaak hebben meerdere pandhuizen, aangeduid als appellanten, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) had hen bestuurlijke boetes opgelegd wegens het in rekening brengen van te hoge pandbeleningsvergoedingen aan consumenten. De appellanten, die pandbeleningen aanbieden, hebben in de periode van 1 juli 2015 tot en met 31 december 2015 een vergoeding van 9% in rekening gebracht, terwijl het wettelijk maximum 4,5% bedraagt. ACM heeft op basis van onderzoek vastgesteld dat deze overtredingen hebben geleid tot aanzienlijke extra inkomsten voor de appellanten. De rechtbank heeft de beroepen van de appellanten tegen de besluiten van ACM ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank oordeelde dat de appellanten niet hebben betwist dat zij de wettelijke regels hebben overtreden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de opgelegde boetes niet onevenredig zijn en dat de appellanten onvoldoende hebben aangetoond dat zij niet in staat zijn om de boetes te betalen. In hoger beroep hebben de appellanten hun standpunten herhaald, maar het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd. Het College oordeelde dat de appellanten zelf verantwoordelijk zijn voor hun bedrijfsmodel en dat de invoering van de maximale pandbeleningsvergoeding niet in strijd is met hun eigendomsrechten. De boetes zijn vastgesteld op basis van het aantal overtredingen en de extra inkomsten die zijn gegenereerd, en zijn niet onevenredig hoog.