Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 augustus 2019 in de zaak tussen
[naam] , te [plaats] , appellant
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
“Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.
2 juli 2015 leed aan een ziekte waardoor hij minder vee hield, maar bij de nieuwe berekening ten onrechte is uitgegaan van de melkproductie over het jaar 2014. Dit is niet juist, aangezien de melkproductie door de ziekte van appellant in de tweede helft van 2014 aanzienlijk is gedaald. Voor een representatieve gemiddelde melkproductie moet worden uitgegaan van de melkproductie voor aanvang van de ziekte, dus in mei 2014. De jaarproductie moet dan worden vastgesteld op 12 maal deze productie. Bovendien is verweerder bij de vaststelling van de hoeveelheid vervoederde melk ten onrechte uitgegaan van 151 kalveren, terwijl het gezien de aanwezigheid van 230 melkkoeien op 1 mei 2014 reëel was om uit te gaan van 200 kalveren, die appellant gedurende drie weken aanhoudt. Dit leidt tot een totale fosfaatexcretie van 9.901 kilogram. Ter zitting heeft appellant hieraan toegevoegd dat als voor de melkproductie niet van mei 2014 wordt uitgegaan, dan de melkproductie in het jaar 2015 als uitgangspunt moet worden genomen.
2 juli 2015, onomkeerbare verplichtingen aangegaan. De aankoop van de 9,46 ha grond, gekocht met het idee om zoveel mogelijk eigen voer te winnen voor zijn koeien en voor grondgebondenheid, kostte € 700.000,-. De aankoop van de 4,35 ha grond kostte € 335.000,-. De omgevingsvergunning voor het beoogde aantal dieren was op de peildatum nog niet rond, hierover loopt nog een procedure, en de stal was en is nog niet gebouwd, maar appellant heeft hoge kosten, ongeveer € 100.000,-, gemaakt voor het advies- en vergunningentraject. Appellant kon op basis van de bestaande vergunningen 244 dieren kwijt. Voor appellant was niet voorzienbaar dat hij de dieren waarvoor hij de investeringen heeft gedaan niet zou kunnen houden. Dit geldt temeer nu hij zijn varkenstak heeft beëindigd en hij per saldo niet meer fosfaat heeft geproduceerd. Appellant wordt ten onrechte niet gecompenseerd voor het wegvallen van productiecapaciteit.
25 juni 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:248), dwingt de wet hier niet toe. Anderzijds kan appellant niet worden gevolgd in zijn betoog dat de melkproductie over de maand mei 2014 als uitgangspunt moet worden genomen, aangezien niet kan worden aangenomen dat dit een periode is die representatief kan worden geacht voor het bedrijf, vanwege de gebruikelijke schommelingen in de maandelijkse melkproductie (zie de genoemde uitspraak van