Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 oktober 2019 in de zaak tussen
[naam 1] , te [plaats] , appellant
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
,bestaand uit 106 melkkoeien en 62 stuks jongvee, niet volledig kunnen benutten en heeft hij nadeel in zijn bedrijfsvoering ondervonden. Het aantal op de peildatum gehouden dieren geeft geen representatief beeld van de beoogde bedrijfsvoering. Zijn situatie is onder de Regeling fosfaatreductieplan 2017 erkend en de causaliteit is onder die Regeling door verweerder aangenomen
.Appellant meent dat hij bij identieke omstandigheden ook voor de knelgevallenregeling in aanmerking dient te komen
.Als de fosfaatrechten van appellant niet worden opgehoogd ondervindt hij dubbel nadeel van zijn gezondheidsproblemen.
.Door geen fosfaatrechten toe te kennen voor de nog niet benutte productieruimte maakt verweerder een onaanvaardbare inbreuk op het eigendomsrecht van appellant. Appellant wordt buitensporig getroffen door het fosfaatrechtenstelsel, omdat hij niet alle koeplaatsen kan benutten, terwijl hij wel de financieringslasten daarvoor moet dragen. Appellant wordt ten onrechte niet gecompenseerd voor het wegvallen van productiecapaciteit. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst appellant naar een rapport van [naam 3] van 30 juli 2019 (rapport)
.
9 januari 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:1-7). Daarin heeft het College al geoordeeld dat het fosfaatrechtenstelsel op regelingsniveau verenigbaar is met artikel 1 van het EP. In de uitspraak van 23 juli 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:291) is dit oordeel nader door het College gemotiveerd. Het College wijst hier meer in het bijzonder op rechtsoverwegingen 6.5.1 tot en met 6.5.4, 6.7.3 en 6.7.5.4 van die uitspraak.
.In september 2008 is daartoe een vergunning op grond van de Wet milieubeheer verleend voor 106 melkkoeien en 62 stuks jongvee en op 6 november 2018 een omgevingsvergunning beperkte milieutoets voor het houden van 84 melk- en kalfkoeien en 71 stuks jongvee. Het fosfaatrechtenstelsel leidt er toe dat geen fosfaatrecht is verleend voor het verschil tussen het aantal dieren dat appellant uiteindelijk blijkens het aanvullend beroepschrift en het rapport wenst te houden (84 melkkoeien en 59 stuks
.Verder komt uit de stukken vooral naar voren dat, zoals appellant zelf ook heeft aangegeven, hij de bestaande stalcapaciteit als gevolg van zijn ziekte niet volledig heeft kunnen benutten en zijn beoogde plannen tot uitbreiding nimmer heeft kunnen realiseren. In het rapport zijn drie scenario’s beschreven en worden de scenario’s B en C vergeleken met scenario A, dat ziet op het (alsnog) realiseren van de groeiplannen zonder fosfaatregelgeving. In scenario A, waarbij de groeiplannen (alsnog) worden gerealiseerd, is echter niet zichtbaar rekening gehouden met de belemmerende factor van de ziekte van appellant. Aan dit rapport kan derhalve niet de betekenis kan worden toegekend die appellant daaraan gehecht wenst te zien. Dat appellant op zichzelf forse lasten heeft en in een financieel moeilijke situatie verkeert, maakt niet dat appellant door het fosfaatrechtenstelsel disproportioneel wordt getroffen en sprake is van een individuele en buitensporige last.