ECLI:NL:CBB:2020:1015

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
20/65
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Correctie S&O-verklaring en de rol van fiscale eenheid in de Wet vermindering afdracht loonbelasting

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 december 2020, zaaknummer 20/65, staat de correctie van S&O-verklaringen centraal. Appellante, een onderneming die voortstuwingsinstallaties voor schepen ontwikkelt, had een S&O-verklaring aangevraagd voor uitgaven die in werkelijkheid door een zustermaatschappij waren gedaan. De staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat had de S&O-verklaringen gecorrigeerd, omdat de uitgaven niet door de inhoudingsplichtige zelf waren gedaan, maar door een zustermaatschappij die geen fiscale eenheid vormde met appellante. Appellante voerde aan dat de aanvraag abusievelijk op haar naam was ingediend en dat er een nauwe economische band was met de zustermaatschappij. Het College oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor een juiste aanvraag bij de aanvrager ligt en dat de correctie van de S&O-verklaring terecht was. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel werd afgewezen, omdat het fiscale voordeel alleen genoten kan worden door de inhoudingsplichtige die daadwerkelijk S&O-werkzaamheden verricht.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/65

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 december 2020 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. G.I. Niesert),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Cromheecke).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan appellante afgegeven S&O-verklaringen voor de periode juli tot en met december 2017 op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva) gecorrigeerd.
Bij besluit van 12 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2020.
Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Appellante ontwerpt, ontwikkelt en vervaardigt voortstuwingsinstallaties voor schepen, zoals motoren en turbines.
1.2
De aandelen in appellante worden voor 100% gehouden door moedermaatschappij [naam 3] B.V. Naast een moedermaatschappij heeft appellante nog twee zustervennootschappen, te weten [naam 4] B.V. en [naam 5] B.V., die beide ook voor 100% onder het moederbedrijf vallen.
1.3
Op 30 mei 2017 heeft de firma [naam 6] V.O.F. namens appellante voor de periode juli tot december 2017 een aanvraag voor een S&O-verklaring ingediend voor de projecten “Hoog rendement stuur/aandrijfsysteem zeeschepen” (project [… 1] ) en “Trillingsarme scheepsmotoropstelling” (project [… 2] ).
1.4
Bij besluit van 30 augustus 2017 heeft verweerder aan appellante een S&O-verklaring afgegeven, waarbij rekening is gehouden met onder meer een bedrag van € 190.000,- aan uitgaven.
1.5
Op 29 maart 2018 is namens appellante mededeling gedaan van de gerealiseerde S&O-uren en de gerealiseerde kosten en uitgaven. Daarbij is een bedrag ter hoogte van € 182.760,- aan uitgaven gemeld.
1.6
Verweerder heeft op 6 april 2018 naar aanleiding van de realisatiemededeling een correctie-S&O-verklaring afgegeven, omdat het totaal van de gerealiseerde kosten en uitgaven lager was dan waarvoor een S&O-verklaring was afgegeven.
1.7
In 2019 is door verweerder een deskcontrole uitgevoerd, die geleid heeft tot de correctie-S&O-verklaring van 12 juli 2019 (het primaire besluit). Daarbij is een correctie uitgevoerd ten aanzien van de uitgaven en ten aanzien van uren van een stagiaire.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de betreffende uitgaven niet zijn gerealiseerd door appellante zelf, maar door [naam 4] B.V. Het omzetten van de S&O-verklaring naar een andere inhoudingsplichtige, hetgeen een nieuwe beoordeling vereist, acht verweerder niet mogelijk binnen het systeem van de Wva. Dit is volgens verweerder bevestigd in jurisprudentie van het College (zoals de uitspraak van het College van 28 april 2009, ECLI:NL:CBB:2009:BI4418). Een aanvraag moet vooraf worden gedaan door de inhoudingsplichtige die het voornemen heeft het S&O uit te voeren. Bij de beoordeling speelt het kennis- en ervaringsniveau van de aanvrager een rol. Als een “verkeerde” inhoudingsplichtige een aanvraag doet, komen de gevolgen daarvan voor rekening en risico van die inhoudingsplichtige. Correctie vindt dan plaats omdat de betreffende inhoudingsplichtige geen recht had op de afdrachtvermindering. Het is niet onredelijk als te veel genoten afdrachtvermindering moet worden terugbetaald. Op grond van artikel 25, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wva mocht volgens verweerder een correctie-S&O-verklaring worden afgegeven omdat er bij de realisatiemededeling onjuiste gegevens zijn verstrekt.
3. Appellante heeft in beroep onder meer aangevoerd dat haar aanvraag voor een S&O-verklaring, zo is achteraf gebleken, onder andere betrekking had op machines die op de balans staan van [naam 4] B.V., zodat de aanvraag eigenlijk namens deze B.V. ingediend had moeten worden. Appellante geeft aan dat de aanvraag abusievelijk op haar naam is ingediend en verklaart dit vanwege het feit dat zij en [naam 4] B.V. in de praktijk nauw met elkaar verbonden zijn (ze dragen ook beide het woord “ [naam 7] ” in hun naam), zij deel uitmaken van dezelfde economische eenheid en het feit dat de machines ook door appellante gebruikt worden. Appellante heeft daarom aan verweerder bij e-mail van 10 mei 2019 de situatie uitgelegd en heeft voorgesteld, zoals nader ter zitting is toegelicht, om het een en ander nog administratief te wijzigen, zodat de uitgaven op de balans van appellante zouden komen te staan. Bij e-mail van 20 mei 2019 heeft verweerder geantwoord dat een dergelijke correctie niet mogelijk was. Ter zitting heeft appellante verder toegelicht dat zij geen omzettingsverzoek doet of heeft gedaan in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregels omzetten S&O-verklaringen. Ook heeft appellante aangegeven dat haar accountant nog bezig was met de jaarstukken en dat de uitgaven nog overgezet hadden kunnen worden naar de balans van appellante. Zij begrijpt niet waarom verweerder aangaf dat dit niet mogelijk was. Verder heeft appellante in een later stadium van de procedure nadere facturen overgelegd. Deze facturen tonen aan dat niet alle facturen van de uitgaven op naam van [naam 4] B.V. staan, maar ook deels op naam van appellante. Verder heeft appellante aangevoerd, onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet op belastingen van rechtsverkeer (Kamerstukken II, vergaderjaar 1995-1996, 22 423, nr. 3), dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 3:4 van de Awb, omdat de grote financiële gevolgen voor appellante, die een bijdrage levert aan de technologische vernieuwing in Nederland, niet in verhouding staan tot het met het besluit te dienen doelen, namelijk het stimuleren van technologische vernieuwing. Daarbij komt bij dat de S&O-verklaring terecht was afgegeven en het fiscale voordeel ook voor de juiste doeleinden is besteed en er dus materieel aan alle voorwaarden wordt en is voldaan.
4.1
In artikel 1, aanhef en onder a, van de Wva is bepaald dat onder inhoudingsplichtige moet worden verstaan: hetgeen daaronder wordt verstaan voor de heffing van loonbelasting.
In artikel 1, aanhef en onder k, van de Wva is bepaald dat onder een fiscale eenheid moet worden verstaan: een eenheid in de zin van de artikelen 15 en 15a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
In artikel 1, aanhef en onder u, van de Wva is bepaald dat onder uitgaven moet worden verstaan: al hetgeen is betaald voor de verwerving van nieuw vervaardigde bedrijfsmiddelen voor zover deze betalingen drukken op de S&O-inhoudingsplichtige of op een lichaam dat deel uitmaakt van dezelfde fiscale eenheid als de S&O-inhoudingsplichtige en deze bedrijfsmiddelen:
1°. niet eerder in aanmerking zijn genomen voor een S&O-verklaring;
2°. niet eerder zijn gebruikt; en
3°. dienstbaar en direct toerekenbaar zijn aan de realisatie van speur- en ontwikkelingswerk van de S&O-inhoudingsplichtige.
In artikel 23, eerste lid, van de Wva is bepaald dat de minister van Economische Zaken aan een S&O-inhoudingsplichtige die voornemens is in een periode van een kalenderjaar speur- en ontwikkelingswerk te verrichten, op zijn aanvraag op de voet van artikel 22 een S&O-verklaring verstrekt.
In artikel 24, tweede lid, van de Wva is bepaald dat de S&O-inhoudingsplichtige mededeling doet aan de minister van Economische Zaken en Klimaat over de in dat kalenderjaar aan speur- en ontwikkelingswerk bestede uren waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven en, ingeval een S&O-verklaring ook een bedrag aan kosten en uitgaven als bedoeld in artikel 23, tweede lid, onderdeel d, bevat, van de in dat kalenderjaar gerealiseerde kosten en uitgaven waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven.
Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wva geeft de minister van Economische Zaken aan de S&O-inhoudingsplichtige die de mededeling, bedoeld in artikel 24, tweede lid, heeft gedaan, zo nodig een correctie-S&O-verklaring af voor alle op het kalenderjaar betrekking hebbende S&O-verklaringen gezamenlijk, waarbij hij het bedrag van de correctie-S&O-verklaring, gespecificeerd per S&O-verklaring, vaststelt op basis van de voor dat kalenderjaar toegekende uren, kosten en uitgaven, maar volgens die mededeling niet-bestede uren en niet-gerealiseerde kosten en uitgaven.
Op grond van artikel 25, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wva geeft de minister van Economische Zaken aan de S&O-inhoudingsplichtige een correctie-S&O-verklaring af met het bedrag dat op de S&O-verklaring ten onrechte is vermeld als bedrag aan S&O-afdrachtvermindering, indien aannemelijk is dat ter verkrijging van de S&O-verklaring of bij het doen van de mededeling, bedoeld in artikel 24, tweede lid, gegevens of bescheiden zijn verstrekt die zodanig onjuist of onvolledig zijn dat een andere beslissing zou zijn genomen indien de juiste en volledige gegevens zouden zijn verstrekt.
5. Het College ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder terecht op grond van artikel 25, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wva een correctie-S&O-verklaring ten aanzien van de uitgaven heeft afgegeven, omdat de betreffende uitgaven niet door appellante zijn gedaan, maar door een zustermaatschappij van appellante, [naam 4] B.V.
5.1
Niet in geschil tussen partijen is dat appellante en haar zustermaatschappij, [naam 4] B.V., geen fiscale eenheid vormen. De uitgaven die in realisatiemededeling zijn opgegeven drukken niet op appellante, de S&O-inhoudingsplichtige, of een lichaam dat deel uitmaakt van dezelfde fiscale eenheid, zoals artikel 1, aanhef en onder k, van de Wva vereist. De uitgaven drukken daarentegen op [naam 4] B.V., die niet, zoals appellante, aangemerkt kan worden als inhoudingsplichtige in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wva.
5.2
Zoals het College eerder heeft geoordeeld, behoort het tot de verantwoordelijkheid van de aanvrager om een juiste en volledige aanvraag in te dienen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 november 2017, ECLI:NL:CBB:2017:505). Appellante heeft in haar aanvraag in de omschrijving van de uitgaven opgenomen dat zij specifieke machines wil aanschaffen. Uit de deskcontrole bleek echter dat de uitgaven voor deze machines op de balans staan van [naam 4] B.V. Daarmee is haar realisatiemededeling onjuist. Nu de uitgaven drukken op [naam 4] B.V. en appellante geen fiscale eenheid met haar zustermaatschappij vormt, mocht appellante in haar mededeling geen uitgaven opvoeren die door haar zustermaatschappij zijn gedaan. Het voorstel van appellante aan verweerder om de uitgaven die op de balans van haar zustermaatschappij staan, over te zetten naar haar eigen balans, kan haar dan ook niet baten. Artikel 25, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wva bepaalt dat verweerder tot correctie over moet gaan indien, zoals in dit geval, een mededeling niet juist is gebleken en een andere beslissing zou zijn genomen indien de juiste en volledige gegevens zouden zijn verstrekt.
5.3
Ten aanzien van de facturen die door appellante in een later stadium van de procedure zijn overgelegd, overweegt het College als volgt. Appellante heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze facturen aan haar kunnen worden toegerekend en bovendien heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat deze uitgaven direct toerekenbaar en uitsluitend dienstbaar zijn aan de S&O-werkzaamheden.
5.4
Het beroep op het evenredigheidsbeginsel kan naar het oordeel van het College niet slagen. Uit de Wva vloeit voort dat het fiscale voordeel genoten moet worden door de inhoudingsplichtige die S&O-werkzaamheden verricht en daar uitgaven voor doet. Het fiscale voordeel kan dus niet worden genoten door een ander dan de inhoudingsplichtige of door een inhoudingsplichtige die geen uitgaven doet. Reeds om die reden is geen sprake van onevenredige besluitvorming, nog afgezien van de vraag of de regeling ruimte biedt voor een afweging van belangen in de zin van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, zoals appellante die voor ogen heeft.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, mr. J.H. de Wildt en mr. M. de Mol, in aanwezigheid van M.H. van Kersbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2020.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen beroep in cassatie instellen ter zake van schending van de artikelen 1 en 2 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen met betrekking tot het bepaalde omtrent de begrippen 'inhoudingsplichtige', 'aangiftetijdvak', 'loon', 'onderneming', 'fiscale eenheid' en 'werknemer' (artikel 30, derde lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen).