In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 10 maart 2020, zaaknummer 18/1424, werd het beroep van appellante, een melkveehouderij, tegen de beslissing van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit behandeld. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht, dat was vastgesteld op 3.988 kg, en voerde aan dat zij niet in staat was om haar bedrijf uit te breiden zoals gepland vanwege de knelgevallenregeling. De minister had het bezwaar ongegrond verklaard, omdat appellante niet voldeed aan de 5%-norm die vereist is voor de knelgevallenregeling. Het College oordeelde dat de beslissing van appellante om haar bedrijf uit te breiden zonder de benodigde vergunning op de peildatum niet navolgbaar was. Het College concludeerde dat er geen sprake was van een individuele en buitensporige last, en dat de investeringen van appellante in de uitbreiding van haar bedrijf risico's met zich meebrachten die voor haar rekening kwamen. De uitspraak bevestigde dat de knelgevallenregeling niet van toepassing was en dat de minister de juiste procedure had gevolgd. Het College verklaarde het beroep ongegrond, maar bepaalde dat het griffierecht aan appellante moest worden vergoed en dat verweerder in de proceskosten moest worden veroordeeld.